1hv3(8)

1hv3(8)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1hv3(8)

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce que on va faire aujourd'hui?

Programme du cours
  • Les verbes aimer, adorer, détester et préférer
  • Faire ex. 16A , 16B en 16C en D

Lesdoel: aan het einde van deze les weet ik dat ik de bij werkwoorden aimer, détester, adorer et préferer een lidwoord moet toevoegen en kan ik dit toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Aantekening
Een hekel hebben aan = détester 
Dol zijn op                         = adorer
Liever hebben                 = préférer
Houden van                      = aimer

Slide 3 - Tekstslide

Aantekening!!!!!
  1. Na de regelmatige werkwoorden adorer, aimer, détester en préférer gebruik je in het Frans meestal le, la, les of l'
  2. In het Nederlands gebruik je hier géén lidwoord!
  3. Voorbeeld: 
    Mijn ouders zijn dol op tennis -> Mes parents adorent le tennis

Slide 4 - Tekstslide

Le - La - L' - Les
  1. Tu aimes beaucoup ........ chiens?
  2. Claire déteste  ..............  histoire.
  3. On préfère ......... maths.
  4. J'adore ....... chocolat.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Exercice 16B
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Exercice 16C en 16D
timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

Il aime ... football
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 9 - Quizvraag

Tu détestes ... maths.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 10 - Quizvraag

jij houdt van =
A
tu aimer
B
tu aime
C
tu aimes
D
tu aimons

Slide 11 - Quizvraag

wij praten =

Slide 12 - Open vraag

zij leggen uit =
A
elle explique
B
ils/elles expliquent
C
ils/elles expliquer
D
elles expliquez

Slide 13 - Quizvraag

ik houd van =

Slide 14 - Open vraag

jullie geven =
A
nous donnons
B
vous donner
C
on donne
D
vous donnez

Slide 15 - Quizvraag

ww op -er
1. - er
2. + uitgang
nous
il/elle
je
ils/elles
tu
vous
-ons
-e
-e
-es
-ez
ent

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is de vertaling van oú?
A
wat
B
waar
C
wie
D
wanneer

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de vertaling van pourquoi ?
A
wanneer
B
hoe
C
waarom
D
wat

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de vertaling van comment?
A
hoeveel
B
wat
C
hoe
D
wie

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de vertaling van wat?
A
qu’est-ce que
B
combien (de)
C
qui
D
quand

Slide 20 - Quizvraag

Welke ontbreekt?
Le métro arrive ______ ?
A
qui
B
combien
C
quand
D
qu'est-ce que

Slide 21 - Quizvraag

Welke ontbreekt?
________ est ton anniversaire?
A
Quand
B
Pourquoi
C
Qui
D
Combien

Slide 22 - Quizvraag

A. Adorer
B. Détester
C. Aimer
D. Préferer
Houden van
Liever hebben/voorkeur
Dol zijn op
Een hekel hebben aan

Slide 23 - Sleepvraag

Welke zin is juist?
A
Elle préfère l'anglais
B
Elle préfère le anglais

Slide 24 - Quizvraag

welke zin is juist?
(ik heb een hekel aan huiswerk)
A
Je déteste devoirs
B
Je déteste les devoirs

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin is juist?
(Hij is dol op spelletjes)
A
Il adore les jeux
B
Il adore la jeux
C
Il adore jeux

Slide 26 - Quizvraag

Jij bent gek op

Slide 27 - Open vraag

ik heb liever

Slide 28 - Open vraag

Jullie eten/manger

Slide 29 - Open vraag

U heeft een hekel aan

Slide 30 - Open vraag

ik heb liever muziek

Slide 31 - Open vraag

Ze houdt van sport.

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Video

Doei!
Bedankt voor alle mooie lessen, ik ga jullie missen!

Nu tijd voor een traktatie! 

Slide 34 - Tekstslide