Y (en)Pero (maar)
Porque (omdat)
También(ook)
(Het regent, dus blijf ik thuis.)
Aunque (hoewel)
Voorbeeld: "Me gusta el español, aunque es difícil."
(Ik hou van Spaans, hoewel het moeilijk is.)
Cuando (wanneer)
Voorbeeld: "Voy a la escuela cuando amanece."
(Ik ga naar school wanneer het licht wordt.)
Mientras (terwijl)
Voorbeeld: "Escucho música mientras estudio."
(Ik luister naar muziek terwijl ik studeer.)
Entonces (dan)
Voorbeeld: "Terminé mi tarea, entonces puedo descansar."
(Ik heb mijn huiswerk af, dan kan ik uitrusten.)
Por eso (daarom)
Voorbeeld: "No tengo dinero, por eso no puedo ir."
(Ik heb geen geld, daarom kan ik niet gaan.)