wk 24: Volgorde van bewerkingen en formules

Rekenen
'Volgorde van bewerking' en 
'rekenen met formules'
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Rekenen
'Volgorde van bewerking' en 
'rekenen met formules'

Slide 1 - Tekstslide

Opwarmer: Raadsel 1
Maak een som met de volgende criteria?
Je moet 3 dezelfde getallen gebruiken onder de 10.
Je mag 1 keer een plus teken (+) gebruiken.
De uitkomst van de som = 12.

Slide 2 - Tekstslide

Maak een som met de volgende criteria?
Je moet 3 dezelfde getallen gebruiken onder de 10.
Je mag 1 keer een plus teken (+) gebruiken.
De de uitkomst van de som = 12.
hint 1
... + ... = 12
hint 2
als je 2 cijfers samenvoegt krijg je een nieuw cijfer
4 + 4 maakt 44

Slide 3 - Open vraag

Opwarmer:
Raadsel 2
A
15
B
30
C
20
D
13

Slide 4 - Quizvraag

Volgorde van bewerkingen:
Wat reken je als eerste uit?
vb. 2 + 3 x 4 - (6 : 3) = 

Slide 5 - Tekstslide

Rekenvolgorde
Stap 1: Haakjes wegwerken van binnen naar buiten.
Stap 2: Vermenigvuldigen en delen van links naar rechts.
Stap 3: Optellen en aftrekken van links naar rechts.

Slide 6 - Tekstslide

Zet de volgorde van bewerking op de juiste volgorde
( )
x en :
+ en -

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Video

Schrijf de nieuwe som op (zonder spaties):
3 x 3 + 5

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de nieuwe som op (zonder spaties):

3 x (3 + 5)

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de nieuwe som op (zonder spaties):

18 : 2 + 3

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de nieuwe som op (zonder spaties):

20 : (2 + 2)

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de nieuwe som op (zonder spaties):

3 + 8 : 2 x 3

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de nieuwe som op (zonder spaties):

(4 + 8) : 2 x 3

Slide 14 - Open vraag

Rekenen
'Rekenen met formules'

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Formules
Formules bestaan bijna altijd uit een combinatie van vaste kosten en variabele kosten

Vaste kosten blijven altijd hetzelfde onafhankelijk van het aantal stuks. Denk hierbij aan opstartkosten, administratiekosten, servicekosten.

Variabele kosten zijn afhankelijk van het aantal. (uren, km's of wat dan ook)

Slide 17 - Tekstslide

Patronen
Hoe reken je uit hoeveel je moet betalen voor 30 personen? 


10 + 20 = 30
€200 + €350 = €550

6 x 5 = 30
6 x €125 = €750

40 - 10 = 30
€650 - €200 = €450

Slide 18 - Tekstslide

Patronen
Hoe moet het dan wel?

Zoek naar het patroon met behulp van + of - 

20 - 10 = 10 
€350 - €200 = €150  
            Per 10 personen dus + €150

20 + 10 = 30
€350 + €150 = €500 

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel betaal je voor 25 personen ?
A
€500
B
€475
C
€425
D
€375

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het startbedrag ?
A
€0
B
€25
C
€50
D
€75

Slide 21 - Quizvraag

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten
Waar hangen de totale kosten van af? 
         Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50

Slide 22 - Tekstslide

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten

Waar hangen de totale kosten van af? 
        Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50

Slide 23 - Tekstslide

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten
Waar hangen de totale kosten van af? 
        Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50
Totale kosten = startbedrag + aantal personen x prijs p.p. 

Prijs per 5 personen = €200 - €125 = €75
Prijs per persoon = €75 : 5 = €15
Totale kosten = €50 + aantal personen x €15 

Slide 24 - Tekstslide

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten
Waar hangen de totale kosten van af? 
        Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50
Totale kosten = startbedrag + aantal personen x prijs p.p. 

Prijs per persoon = €75 : 5 = €15

Totale kosten = €50 + aantal personen x €15 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

In deel 1 (of vakje 1) zitten altijd de vaste kosten verwerkt.
Om de variabele kosten te berekenen moet je dus het verschil tussen de delen (of vakjes) uitrekenen.
Dit doe je zo:
Kosten deel 2 - kosten deel 1
105-63=42
Als je goed kijkt zit er tussen elk deel 42 euro. Elk deel meer kost dus 42 euro. De variabele kosten zijn 42 euro.

Om de vaste kosten te berekenen moet je dus deel 1 - 42  berekenen. 
63-42 = 21
de vaste kosten zijn dus 21 euro. 

We vullen de formule in,
uitkomst = variabele kosten x aantal)+ vaste kosten

Dit kan overigens ook anders:
 
uitkomst = vaste kosten + variabele kosten x aantal
  • 21+42 x aantal delen
  • 21 + aantal delen x 42
  • 42 x aantal delen +21
  • aantal delen x 42 + 21

Slide 27 - Tekstslide

Formules invullen

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de huidige BMI
van Kaoutar ...
(1 decimaal)
timer
1:00
A
24,9
B
24,5
C
30,9
D
49,1

Slide 29 - Quizvraag

Formules opstellen

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Stel een formule op
om de kosten van een
telefoongesprek van Tess
uit te rekenen.
timer
1:00
A
0,10 + (0,27 x aantal belminuten)
B
0,10 + (0,28 x aantal belminuten)
C
0,10 + (0,29 x aantal belminuten)

Slide 32 - Quizvraag

Toegepast rekenen

Slide 33 - Tekstslide

Stel een formule op
voor de afstand die
Veronique na een
aantal minuten
heeft afgelegd.
timer
1:00
A
Afstand = snelheid x tijd
B
Afstand = km/u : 3,6
C
Afstand = 4,5 : 20
D
Afstand = aantal min x 0,225 km

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Hoeveel kilocalorieën
heeft Veronique verbruikt
na 20 minuten?
timer
1:00
A
340
B
122,4
C
1,18
D
48.960

Slide 36 - Quizvraag

a. Stel een formule op 
b. Wat is het verschil wanneer je 5 maanden lang, 5 keer per maand gaat zwemmen, met of zonder jaarpas?
timer
1:00

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide