In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Weet je nog?
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank: lopen - liep, zwemmen - zwom
Zwakke werkwoorden moet je vervoegen:
fietsen - fietste, praten - praatte
Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets al is afgelopen, het is al gebeurd.
Een onvoltooid deelwoord geeft aan dat iets nog bezig niet volledig is afgerond, je bent er nog mee bezig.
De spelling van vd en od is dan ook verschillend.
Bij een zwak werkwoord vind je de laatste letter (de uitgang) door het woord langer te maken, of het 'taxi kofschip' te gebruiken.
Passen --> langer maken/taxi kofschip --> gepast
Verdelgen --> langer maken/taxi kofschip --> verdelgd
Bij een sterk werkwoord gebruik je het hele werkwoord en zet je ge/be/ve ervoor.
Soms moet je het woord wat aanpassen.
lezen --> Ik heb dat boek gelezen.
lopen --> Wij zijn naar school gelopen.
rijden --> Wij zijn naar België gereden.