15/2 Cours de français 2HV

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:

  • Weet je hoe je op verschillende manieren een vraagt stelt in het Frans. 

Slide 2 - Tekstslide

Tu as quel âge ?

Slide 3 - Tekstslide

Est-ce que tu aimes les fruits ?

Slide 4 - Tekstslide

As-tu des frères ou soeurs ?

Slide 5 - Tekstslide

Où est-ce que tu habites?

Slide 6 - Tekstslide

Er zijn 4 verschillende manieren om een zin vragend te maken. Welke ken je al?

Slide 7 - Woordweb

1. een gewone zin met een vraagteken erachter (spreektaal)


  • Tu as un chat ?
  • elle achète le jean ?
  • Il est sympa ?
  • On va à l'école ?

Slide 8 - Tekstslide

2. Door est-ce que voor de zin te zetten (meest gebruikt)

  • Est-ce que tu déteste les légumes ?
  • Est-ce que vous aimez les fruits ?
  • Est-ce qu'il fait souvent du sport ?

! Que verandert in qu' voor een klinker of stomme h !

Slide 9 - Tekstslide

3. Door gebruik te maken van inversie (omkering) van het pers. vnw. en werkwoord (wordt vooral in schrijftaal gebruikt). 


  • Es-tu malade ?
  • êtes-vous en forme ?
  • Allons-nous au collège ?

! Bij inversie moet er altijd een streepje tussen !
! Inversie kan niet wanneer er een naam staat !

Slide 10 - Tekstslide

4. Door gebruik te maken van een vraagwoord
Waar
est-ce que tu habites ?
Quand
Wanneer
Quand est-ce que tu pars ?
Comment
Hoe
Tu vas à l'école comment
Combien
Hoeveel
le pantalon coute combien ?
Pourquoi
Waarom
Pourquoi tu ne travailles pas ?
Qui 
Wie
Qui est ton meilleur ami ?
Qu'est-ce que
Wat
Qu'est-ce que tu a fait cet hiver ?

Slide 11 - Tekstslide

Maak de zin vragend op manier 1:
Tu es malade

Slide 12 - Open vraag

Maak de zin vragend op manier 2:
Ils détestent les fruits (pas op klinkerbotsing)

Slide 13 - Open vraag

Maak de zin vragend op manier 3:
Tu viens ce soir

Slide 14 - Open vraag

Welk vraagwoord hoort hier?
(...) tu t'appelles? Je m'appelle Pierre
A
Comment
B
Pourquoi
C
Qu'est-ce que
D

Slide 15 - Quizvraag

Welk vraagwoord hoort hier?
Il habite (...)? Il habite à Lille
A
Quand
B
Comment
C
D
Qui

Slide 16 - Quizvraag

Welk vraagwoord hoort hier?
les vacances sont (...) ? Les vacances sont dans une semaine.
A
Pourquoi
B
Qui
C
Combien
D
Quand

Slide 17 - Quizvraag

Benoem 3 dingen die je vandaag geleerd hebt, benoem 2 dingen die je nog zou willen leren en benoem 1 vraag die je beantwoord wilt hebben.

Slide 18 - Open vraag

Pour demain:

Les devoirs: les exercices 30, 31, 32, 33A

Pendent le cours: Terugblik op grammatica + oefenen met leesvaardigheid

Slide 19 - Tekstslide