5.5 Milieu of genotype? 4V 2324

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
5.5 Milieu of genotype?
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
5.5 Milieu of genotype?

Slide 1 - Tekstslide

Vraag
  1. Wat is je genotype?
  2. Wat is je fenotype?

Slide 2 - Tekstslide

Vraag

Slide 3 - Tekstslide

Oogkleur komt tot stand door polygene overerving. Eén gen is eycl3 en ligt op chromosoom 15. Het dominante allel B van dit gen levert bruin op, het allel b blauw. Een tweede gen is eycl1. Dit ligt op chromosoom 19. Het dominante allel G leidt bij mensen die homozygoot recessief zijn voor eycl3 (bb) tot groene ogen, het recessieve allel g tot blauwe.

Wat is de correcte weergave van het genotype van mensen met blauwe ogen?

Slide 4 - Open vraag

Kunnen twee ouders die beiden heterozygoot zijn voor de allelen van eycl1 en eycl3 een kind verwachten met groene ogen? Leg uit.

Slide 5 - Open vraag

Lesdoel 5.5 Je kunt
16. beschrijven hoe tweelingonderzoek bijdraagt aan de discussie over nature en nurture.
17.  biologische en ethische argumenten voor en tegen genetische manipulatie noemen
18. uitleggen wat epigenetica is




Slide 6 - Tekstslide

Nature/ nurture
Men is in de biologie, psychologie en neurowetenschappen nieuwsgierig naar de oorzaak van eigenschappen:

nature (genotype)
of
nurture (milieu/ opvoeding).

Slide 7 - Tekstslide

Tweelingenonderzoek
In hoeverre eigenschappen erfelijk zijn of 
(deels) bepaald worden door het milieu blijkt 
vaak uit tweelingonderzoeken.


Eeneiïge tweelingen hebben hetzelfde DNA 
maar niet altijd hetzelfde milieu. Welke 
eigenschappen verschillen?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Genen beïnvloeden
Klassieke veredeling:
Planten/ dieren die een gunstige combinatie van allelen hebben met elkaar kruisen (bij dieren heet dat fokken)

Genetische modificatie:
een stukje DNA van een ander organisme inbrengen in het DNA van een organisme: transgene organismen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Genetische eigenschappen
Het verschil in eigenschappen heeft niet alleen te maken met de aanwezigheid van genen maar ook of deze genen aan of uit staan in een organisme.

Aan het DNA vast zitten allerlei stoffen die de activiteit van genen beinvloeden.

Slide 13 - Tekstslide

Epigenetica
De wetenschap die zich hiermee bezig houdt heet epigenetica.
Hoe kunnen genetische eigenschappen veranderen zonder dat de genetische code is gewijzigd?

Slide 14 - Tekstslide

Epigenetica
Bijvoorbeeld: het binden van methylgroepen (-CH3 groepen) aan het DNA zorgt voor uitschakeling van een gen.
De hoeveelheid methylgroepen kan worden beinvloed door omgeving (bijvoorbeeld voedsel).
Deze epigenetische code is ook overerfbaar. Daardoor kan de omgeving van je ouders/ grootouders jouw eigenschappen bepalen.

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoel 5.5 Je kunt
16. beschrijven hoe tweelingonderzoek bijdraagt aan de discussie over nature en nurture.
17.  biologische en ethische argumenten voor en tegen genetische manipulatie noemen
18. uitleggen wat epigenetica is




Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
In de online methode.
Kies een leerweg (default B).
Maak opdrachten 
57, 58, 59, 61 van 5.5

Slide 17 - Tekstslide