Persoonsvorm en onderwerp

Klas O3B4
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Klas O3B4

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm schrijven

Slide 2 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Alleen gebruiken bij zwakke werkwoorden.

Zwakke werkwoorden zijn te zwak om van klank te veranderen in de verleden tijd.

Voorbeeld: werken --> werkten --> verandert niet van klank dus zwak
Voorbeeld: gaan --> gingen --> verandert wel van klank dus sterk

Slide 3 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Krabben

Maak de stam van het werkwoord --> -en eraf

Slide 4 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Krabben

Maak de stam van het werkwoord --> -en eraf

Krabb

Slide 5 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Krabben

Maak de stam van het werkwoord --> -en eraf

Krabb

Zit de 'b' in 'T KoFSCHiP?
Nee --> dus de(n) in de verleden tijd

Slide 6 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Hij krabde
Jullie krabden

Slide 7 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Juichen

Maak de stam van het werkwoord --> -en eraf


Slide 8 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Juichen

Maak de stam van het werkwoord --> -en eraf

Juich



Slide 9 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Juichen

Maak de stam van het werkwoord --> -en eraf

Juich

Zit 'ch' in 'T KoFSCHiP?
Ja --> dus te(n)

Slide 10 - Tekstslide

'T KoFSCHiP
Hij juichte
Jullie juichten

Slide 11 - Tekstslide

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

stoppen
A
stopte(n)
B
stop(den)

Slide 12 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

verven
A
verfte(n)
B
verfde(n)

Slide 13 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

praten
A
Prate(n)
B
Praatte(n)
C
Praate(n)

Slide 14 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

missen
A
miste(n)
B
misde(n)
C
mistte(n)
D
misdde(n)

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

scheeuwen
A
schreeuwte(n)
B
schreeuwde(n)

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

misten
A
miste(n)
B
misde(n)
C
mistte(n)
D
misdde(n)

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

dansen
A
danste(n)
B
dansde(n)

Slide 18 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

poepen
A
poepte(n)
B
poepde(n)

Slide 19 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

toetsen
A
toetste(n)
B
toetsde(n)

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf je de verleden tijd van:

maken
A
makte(n)
B
maakte(n)
C
maakde(n)

Slide 21 - Quizvraag

Extra oefenen
Cambiumned

www.cambiumned.nl
Klik op werkwoordspelling
Ga aan de slag met de oefeningen

Slide 22 - Tekstslide