H2 Formuleren

Welkom!

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Korte schrijfopdracht
Terugblik H1 Formuleren
Formuleren H2
Zelfstandig aan het werk met de weektaak

Slide 2 - Tekstslide

5-minuten schrijfopdracht
Je hebt het huisdier van je docent ontvoerd.
Schrijf dreigende losgeldbrief.

Slide 3 - Tekstslide

agenda
dinsdag 16 november
maken H2 Formuleren
opdracht 1 t/m 3 + 5

Slide 4 - Tekstslide

Formuleren doelen
  • Ik kan een zin correct begrenzen door het zetten van een komma of punt. 
  • Ik kan een voegwoord correct gebruiken.
  • Ik kan correct verwijzen naar de- en het-woorden.

Slide 5 - Tekstslide

opdracht
Zet hoofdletters en leestekens op de juiste plaats.
Neem de hele zin over.

Slide 6 - Tekstslide

hoewel het vroeg donker is loopt meneer hofstede s avonds nog graag een rondje door het bos

Slide 7 - Open vraag

Formuleren H2
Ik kan correct verwijzen naar de- en het-woorden.

Slide 8 - Tekstslide

de/het
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of een het-woord. De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v), het-woorden zijn onzijdig (o). Dat noem je het woordgeslacht

Slide 9 - Tekstslide

woordgeslacht
Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek.
- radio, de (m) = mannelijk
- discotheek, de (v) = vrouwelijk – gevoel, het (o) = onzijdig

Let op: verkleinwoorden zijn altijd onzijdig: radiootje, het (o)

Slide 10 - Tekstslide

woordgeslacht
Bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je deze en die:
- de radio, deze radio, die radio
- de discotheek, deze discotheek, die discotheek

Bij onzijdige woorden gebruik je dit en dat:
- het gevoel, dit gevoel, dat gevoel; het radiootje, dit radiootje, dat radiootje

Slide 11 - Tekstslide

een
Als het lidwoord een gebruikt wordt, kun je aan een bijvoeglijk naamwoord zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt. Voorbeeld:

- de sterke man – een sterke man
- het mooie paard – een mooi- paard

Slide 12 - Tekstslide

verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is. Naar de-woorden verwijs je met deze en die, naar het-woorden met dit en dat.

- Zie je de beker? Die krijgen we als we het toernooi winnen.
- Het theater dat morgen geopend wordt, is erg groot.

Slide 13 - Tekstslide

verwijzen naar een zin
Wil je naar een hele zin verwijzen, dan doe je dat met het woordje dat:

- Julia wint The Voice of Holland en dat vinden haar fans geweldig.

Slide 14 - Tekstslide

Ken je het jongetje ... daar staat?
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 15 - Quizvraag

Het slachtoffer heeft een grote wond opgelopen, ... lastig zal genezen.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 16 - Quizvraag

Ik hoop dat de docent de afspraak ... we gemaakt hebben ook echt na zal komen.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 17 - Quizvraag

Mijn broertje won gisteren zijn eerste atletiekwedstrijd en ... vond ik geweldig!
A
die
B
dat
C
deze

Slide 18 - Quizvraag

Mijn broertje won gisteren zijn eerste atletiekwedstrijd en ... vond ik geweldig!
A
die
B
dat
C
deze

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Ik kan nu
  • een zin correct begrenzen door het zetten van een komma of punt. 
  • een voegwoord correct gebruiken.
  • op de juiste manier verwijzen naar de- en het-woorden.

Slide 21 - Tekstslide

zelfstandig werken
8 - 12 november
maken H2 Formuleren
opdracht 1 t/m 3 + 5

Slide 22 - Tekstslide