Dag 9

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Tekstslide

de hoofdpersoon
  • de belangrijkste persoon in een film of een boek
  •  meervoud: hoofdpersonen
  • het kan een man of een vrouw zijn, maar ook een dier
  • Zin: De hoofdpersoon van het boek is een knap meisje van achttien.
  • Zin: In de film  Free Willy, was een orka de hoofdpersoon.

Slide 2 - Tekstslide

 de journalist
  • iemand die in een krant, op de tv of op de radio vertelt over het nieuws
  •  vrouwelijk: journaliste ; mv journalistes
  • Zin: Alle kranten hebben  journalisten, zij schrijven stukken over het nieuws.
  • Zin: Een journalist reist de hele wereld over.

Slide 3 - Tekstslide

het niveau
  • de kwaliteit van iets of iemand, hoe goed iets of iemand is, hoe moeilijk iets is
  • meervoud : niveaus
  • de hoogte, bijv. van water in een rivier = {het} peil
  • Zin: Voor je vervolgschool moet je niveau A2 hebben.
  • Zin: Het water is tot een gevaarlijk hoog niveau gestegen.

Slide 4 - Tekstslide

schitterend
  • heel mooi, heel goed
  •  schitterende dingen zijn heel mooi = fantastisch, prachtig
  • werkwoord: schitteren
  • opvallen door goede prestaties [iemand schittert]
  • Zin: De vrouw kan schitterend zingen.
  • Zin: Op het toneel schitterde Benjamin in zijn rol.

Slide 5 - Tekstslide

het thema
  • het onderwerp van bijvoorbeeld een gesprek, boek of film
  •  meervoud: de thema's
  • Zin: Het thema van deze periode is overtuigen, waarvan jullie morgen de toets hebben.
  • Zin: Het thema in al zijn boeken gaat over verliefdheid.

Slide 6 - Tekstslide

Zoek een foto van een hoofdpersoon
( mag uit een film of een serie zijn)

Slide 7 - Open vraag

In welke zin wordt het woord 'het niveau' goed omschreven?
A
is altijd makkelijk
B
hoe hoog of laag iets is
C
in het meervoud: niveauen
D
Zij kan niet zo goed leren, zij heeft een hoog niveau

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:
schitterend?
A
iets wat heel erg mooi is
B
iemand die niet zijn best doet
C
iets wat lelijk is
D
iets wat licht geeft

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een thema?

A
iets wat nergens over gaat
B
een onderwerp over iets
C
altijd het zelfde
D
iets wat je hebt teruggevonden

Slide 10 - Quizvraag

Zoek een foto van een journalist van het journaal.

Slide 11 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Tekstslide

Zou jij wel eens ..... ....................... in een film willen zijn?

Slide 13 - Open vraag

De man reist de hele wereld over, hij is ........................

Slide 14 - Open vraag

Welk ............... heb jij? Dat is goed zeg!

Slide 15 - Open vraag

Zij ......................... tijdens haar bruiloft. Ze zag er prachtig uit

Slide 16 - Open vraag

Wat is ..... nieuwe ................. na de toets? Voor jullie een vraag en voor mij een weet!

Slide 17 - Open vraag

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: 
de hoofdpersoon, de journalist, het niveau, schitterend en het thema.

Slide 18 - Tekstslide