Repaso unidad 3 y 4

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Lunes, 10 de diciembre de 2018

Responde en español:
¿Qué te gusta comer?

Responde en español:
¿Qué hay en tu instituto?

Responde en español:
¿A qué hora almuerzas?

Vertaal naar het Spaans:
"Hoe laat begint de les?"

Vertaal naar het Spaans:
"De moeder van mijn neef is mijn tante"

Vertaal naar het Spaans:
"Thuis hebben wij een koelkast"

De zuivelproducten

1. los frutos secos
2. los lácteos
3. los macarrones
4. los dibujos animados

de echtgenoot

1. la nieto
2. el tío
3. el primo
4. el marido

zich voeden

1. alimentarse
2. alimentar
3. cuidar
4. llevar

¿Qué hora es?
13:20

¿Qué hora es?
21:55

¿Qué hora es?
14:35

¿Qué hora es?
00:05

Geef de juiste vervoeging van het werkwoord gustar:
"A mí _____ ________ las patatas"

Geef de juiste vervoeging van het werkwoord gustar:
"A mis amigos _____ _______ jugar al fútbol"

Geef de juiste vervoeging van het werkwoord gustar:
A vosotros _____ _______ la paella.

Zet de woorden in de juiste volgorde:
las /gustan/No/verduras/nada/me

Zet de woorden in de juiste volgorde:
Hay/en/cocina/bocadillos/unos/la

Vervoeg de werkwoorden:
Nosotros (querer) una pizza.

Vervoeg de werkwoorden:
¿Cómo (llamarse) tus abuelos?

Vervoeg de werkwoorden:
Tú (tener) cuatro primos.

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):
"De postre quiero.........naranja"

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):
"¿Dónde hay............restaurante mexicano?"

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):
"Quiero...........leche para desayunar"