Futurum

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
Je leert hoe je over de toekomst kunt communiceren.
Je leert hoe je het werkwoord zullen kunt gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al? 

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • We gaan het futurum behandelen. 
  • Je krijgt theorie en we oefenen samen.
  • Je maakt zelfstandig opdrachten.

Slide 4 - Tekstslide

FUTURUM 
De theorie

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

1. Belofte

2. Voorstel 

3. Verwachting 

4. Voornemen

5. Noodzaak


zullen presens + infinitief
1. ik zal goed leren voor de toets.

2. Zullen we naar de Spar gaan in de pauze?

3. Zal de leestoets moeilijk zijn?

4 Ik zal goed mijn best doen bij gym.

5.Je zal moeten eten, anders ga je dood.

Slide 8 - Tekstslide

Zullen: vorm en betekenis
zullen is een onregelmatig werkwoord
je moet de vormen dus leren

de betekenis in de presens
is anders dan in het imperfectum

Slide 9 - Tekstslide

Presens vs Imperfectum
Presens - Zullen
Imperfectum - Zouden

Slide 10 - Tekstslide

zullen presens                  

ik                       zal                      
jij/ u                 zult/zal                
hij/zij/het      zal     

wij/jullie/zij             zullen  
            

zullen imperfectum                  

ik                      zou                         
jij/u                  zou                     
hij/zij/het      zou  
   
wij/jullie/zij       zouden         

Zullen heeft geen perfectum
"Zul je" en " zal je" zijn allebei correct.

Slide 11 - Tekstslide

belofte, voorstel, verwachting, voornemen, noodzaak
Ik zal altijd van mijn vaderland blijven houden.
Zullen we samen naar de stad gaan?
Hij zal morgen wel komen (als hij niet ziek meer is).
Ik zal jullie toets snel nakijken.
Ze zal toch een bril moeten dragen.

Slide 12 - Tekstslide

Zullen we vanmiddag samen huiswerk maken?
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 13 - Quizvraag

Hij zal toch wel op tijd zijn voor de les.
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 14 - Quizvraag

Ik zal morgen jouw trui meenemen.
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 15 - Quizvraag

Ik zal vaker gaan sporten want dat is gezond.
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 16 - Quizvraag

Let op!!: zullen in de futurum
We gebruiken in het Nederlands zullen niet vaak
om te praten over iets in de toekomst, maar het kan/mag wel.

Ik zal morgen komen.
Wij zullen maandag de toets maken.

Vaker kiezen we voor de presens + tijdsbepaling  of gaan + infinitief:

Ik kom morgen.
Wij maken maandag de toets. / We gaan maandag de toets maken.



Slide 17 - Tekstslide

zwaar - tillen - boven op je wachten
  1. Verwachting: Die koffer zal wel zwaar zijn!
  2. Voorstel: Zal ik hem voor je tillen?
  3. Belofte: Ik zal boven op je wachten, oké?

Slide 18 - Tekstslide


  1. Verwachting:
  2. Voorstel:
  3. Belofte:
timer
3:00
pijn / helpen / dokter bellen

Slide 19 - Tekstslide

pijn - helpen - dokter bellen

Slide 20 - Open vraag

regenen - 
naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

  1. Verwachting: 
  2. Voorstel:
  3. Belofte:
timer
3:00

Slide 21 - Tekstslide

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

Slide 22 - Open vraag

Zouden (verleden tijd van zullen)
Zouden

1. Beleefde vraag
 
2. Advies geven
 
3. wens of geen realiteit
 
4. Onzekerheid

Zou je mij de pen willen geven? 

Zou je niet wat vroeger naar bed gaan?

Ik zou wel naar Ibiza willen!

Het zou kunnen gaan regenen!

Slide 23 - Tekstslide

4 x zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.
Er zou een grote brand zijn geweest bij het winkelcentrum om de hoek.
Ik zou wel een paar maanden naar India willen.

  1. Beleefde vraag
  2. Advies
  3. Onzekerheid
  4. Wens

Slide 24 - Tekstslide

4 x zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.

zouden + hulpwerkwoord + infinitief
  1. Beleefde vraag
  2. Advies

Slide 25 - Tekstslide

Stel een beleefde vraag. 
Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Wil je de muziek wat zachter zetten?
  2. Kunnen jullie de volgende keer op tijd komen?
  3. Mogen wij hier zitten?
  4. Mag ik je fiets lenen? 
timer
2:00

Slide 26 - Tekstslide

Geef een vriendelijk advies. 
Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Je moet wat minder gaan gamen.
  2. Je kunt het aan de docent vragen.
  3. Je moet je haar vaker wassen.
  4. Ze moeten de nieuwsbrief beter lezen.
timer
2:00

Slide 27 - Tekstslide

Spreek een wens uit. 
Gebruik daarbij 'zou(den).'

1. Ik wil minder roken.
2. Ik lust wel een eitje.
3. Ik kan wel wat slaap gebruiken.
4. Wij willen naar Egypte met vakantie.

Slide 28 - Tekstslide

spreek een onzekerheid uit. 
Gebruik daarbij 'zou(den).'

1. Er wordt gezegd dat er een brand geweest is in Assen.
2. Het is mogelijk dat het morgen gaat regenen.

Slide 29 - Tekstslide

Vragen?

Slide 30 - Tekstslide

Zelf aan de slag

Slide 31 - Tekstslide

Maak de oefeningen

Samenwerken mag!
Je overlegt in het Nederlands!
Klaar?? 
- pak je leesboek
- pak je grammatica boek
- Zebra huiswerk

Slide 32 - Tekstslide

Volgende week

Slide 33 - Tekstslide