- ik ken woorden die te maken hebben met school en ik kan ze gebruiken en begrijpen;
- Ik ken de dagen van de week en kan ze gebruiken.
- Ik kan vertellen en schrijven over school(vakken) en leraren;
- Ik kan teksten begrijpen die over het thema school gaan;
Ik kan het werkwoord être gebruiken;
Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken;