§3.7 Feiten en meningen

§3.7 Feiten en meningen
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

§3.7 Feiten en meningen

Slide 1 - Tekstslide

Is deze zin goed of fout?
'Catalanen en Basken willen graag autonoom van Spanje worden.'
A
Goed
B
Fout

Slide 2 - Quizvraag

Is deze zin goed of fout?
'Tot 1975 was Suriname een soeverein gebied.'
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

Uitleg (1)
Om een goed beeld van een groep mensen of een regio te kunnen vormen moet je onderzoek doen. Je moet onderscheid kunnen maken tussen feiten en meningen. Pas dan kun je bepalen of beeld dat je hebt klopt met de werkelijkheid of dat het misschien een stereotype is.
Om feitelijke informatie te vinden ga je bronnen onderzoeken. Maar je moet altijd goed uitkijken met bronnen. Let goed op de oorsprong van de bron en wat de bedoeling van de bron is.
Naast geschreven bronnen heb je ook nog beeldbronnen. Dat zijn naast foto's en filmmateriaal ook kaarten, grafieken in infographics. Ook deze bronnen moet je altijd kritisch bekijken of ze wel uit een betrouwbare hoek komen.

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg (2)
Door meer bronnen te onderzoeken krijg je een beter beeld. 
Eerst ga je de bronnen ordenen. Wat zijn de feiten en wat zijn meningen? Waar komt de informatie vandaan?
Dan ga je de gegevens analyseren. Je stelt vragen en gaat in de bronnen op zoek naar antwoorden.
Tot slot kun je dan conclusies trekken. Je geeft antwoord op je vragen en geeft een eindoordeel of het een kloppend beeld is of toch een stereotype.

Slide 5 - Tekstslide

Antwoord vraag 1
1a: Een overdreven beeld dat vaak niet volledig overeenkomt met de
      werkelijkheid.
1b: Dat het er gezellig is. Dat Brabanders gezellige mensen zijn.
1c: Voorbeelden van een goed antwoord:
      - Ja, want het volle terras ziet er gezellig uit. 
      - Nee, want het is een momentopname op één plek. Dat zegt nog                niets over de hele provincie. Zo'n foto overal maken.
1d: blij; positief; niet blij; negatief.

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord vraag 2
2a: De innovatieve technologie die aanwezig is. Ook goed: dat er in Brabant ruimte is om 
      mee te doen.
2b: Het bruist in Brabant. Er is veel ruimte om mee te doen. Het barst van de gezelligheid.
2c: Brabant heeft de hoogste festivaldichtheid. Er wonen 2,4 miljoen mensen in Brabant. 
      Van de beroepsbevolking is in 2011 4,3% werkloos. Van de werkzame                                    beroepsbevolking werkt in 2013 3% in de landbouw, 15,1% in de industrie en 81,9% in 
      de dienstensector. Bekende Brabanders zijn Ruud van Nistelrooy, Hans Teeuwen en            Vincent van Gogh.

Slide 7 - Tekstslide

Antwoord vragen 3 en 4
3a: negatief; spreekt tegen
3b: (1) betrouwbaar; (2) feiten; (3) meningen
3c: Hoe vaker je negatieve klanken hoort, hoe meer mensen geloven dat
      het niet zo gezellig is in Noord-Brabant. Het stereotiepe beeld zal 
     dan veranderen.
4a: Iedereen kan informatie op internet plaatsen. De informatie bestaat
      niet uit alleen maar feiten.
4b: Om de mening van anderen te beïnvloeden, zowel positief als 
      negatief.

Slide 8 - Tekstslide

Antwoord vragen 5 en 6
5:   ordenen; analyseren
6a: Bron 1: mening; ja; nee
      Bron 2: mening; ja, ja
      Bron 3: feiten; nee, ja
      Bron 4: feiten; nee; ja
6b: Het kan volgens bron 1 en 2 gezellig zijn in Brabant, maar bron 3 en 4
      geven een ander beeld. De stelling over Brabant komt niet volledig            overeen met de werkelijkheid en is dus een stereotype.

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak voor de volgende keer §3.8 'Regionale identiteit in Friesland'.
Upload de uitwerkingen naar Opdrachten.

Slide 10 - Tekstslide