Nederlands zwakke werkwoorden

Nederlands zwakke werkwoorden
Doel: 
- je begrijpt wat zwakke en sterke werkwoorden zijn.
- je weet hoe je zwakke werkwoorden in verleden tijd kan schrijven
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands zwakke werkwoorden
Doel: 
- je begrijpt wat zwakke en sterke werkwoorden zijn.
- je weet hoe je zwakke werkwoorden in verleden tijd kan schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Bij sterke werkwoorden verandert de klank.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Bij zwakke werkwoorden verandert de klank niet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Zwak of sterk werkwoord?

Kijken
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

Zwak of sterk werkwoord?

Bidden
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Zwak of sterk werkwoord?
Klappen
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

Wat is verleden tijd van werken?
A
ik werkte
B
ik work
C
ik werkde

Slide 8 - Quizvraag

Wat is verleden tijd van klussen?
A
ik kluuste
B
ik kluste
C
ik klusde

Slide 9 - Quizvraag

Wat is verleden tijd van schudden?
A
ik schudte
B
ik schudden
C
ik schudde

Slide 10 - Quizvraag

Wat is verleden tijd van maken?
A
ik makte
B
ik maakde
C
ik maakte

Slide 11 - Quizvraag

Zet in de verleden tijd:
Ik werk elke dag heel hard.

Slide 12 - Open vraag

Zet in de verleden tijd:
Ik maak de opdracht goed.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Maken blz. 262 en 263.

Maken blz. 264 opdr. 3.

Slide 15 - Tekstslide