Hoofdstuk 1 woordenschat

Hoofdstuk 1 woordenschat
Bladzijde 152

De natuur 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 woordenschat
Bladzijde 152

De natuur 

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1 woordenschat
Doel:
Aan het eind van deze les hebben we geoefend met de themawoorden van thema 3

Slide 2 - Tekstslide

Themawoorden
De afvalscheiding
Biologisch
Het klimaat
Het landschap
Het milieu
De natuur
Recyclen
het seizoen
uitsterven
de vervuiling

Slide 3 - Tekstslide

Bladzijde 153

Welke themawoorden moeten we leren ?
Samen doorlezen

Er komen een paar meerkeuzevragen.
Je mag het boek erbij houden!

Slide 4 - Tekstslide

Welk seizoen is het nu?
A
lente
B
zomer
C
herfst
D
winter

Slide 5 - Quizvraag


Het seizoen
A
Het soort weer dat bij een land of gebied hoort.
B
Eén van de vier delen van het jaar: zomer, herfst, winter, lente.
C
Hetzelfde als het strand
D
Een soort bos

Slide 6 - Quizvraag

De vervuiling
A
Het ophouden van een soort plant of dier
B
Het viezer worden van het milieu
C
Van afval een nieuw product maken
D
Alles wat door mensen is gemaakt

Slide 7 - Quizvraag

Wat is landschap?
A
Het gebied waarin de natuur er hetzelfde uitziet
B
Hoe de mens het land maakt
C
giftige dampen
D
Een dierentuin

Slide 8 - Quizvraag

Groente dat op een natuurlijke manier gegroeid is noem je:
A
Biologisch
B
Klimaat
C
Recyclen
D
De natuur

Slide 9 - Quizvraag

Bladzijde 147 test

Welk natuurtype ben jij ? 

Maken en invullen in het boek 

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 2 
bladzijde 153/ 154


Lees eerst de opdracht voordat je begin

Wie leest de opdracht even voor?
Let op: we maken de opdracht samen!




Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 3 + 4
Bladzijde 154 t/m 157

Lees de opdracht voordat je begint

Deze opdrachten maak je zelfstandig 

Slide 12 - Tekstslide

Overdrijvingen blz 158

Slide 13 - Tekstslide

Overdrijving
( figuurlijk taalgebruik!) 

1. Dat heb ik je al duizend keer uitgelegd!

2. Ik ga dood van de honger!
Betekenis


1. Niet echt duizend keer.... maar wel vaak

2. Niet echt dood, maar je hebt wel honger

Slide 14 - Tekstslide

Maken
Opdracht 5 en 6 
Bladzijde 159 t/m 161

Lees de opdracht voordat je begint!  

Slide 15 - Tekstslide