Periode 3 les 4 ; verslaglegging

Nederlands periode 3
Vier lessen
NUMO in mentoruur
Uitlegfilmpjes SVO - YouTube
Examinering schrijven einde periode
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands periode 3
Vier lessen
NUMO in mentoruur
Uitlegfilmpjes SVO - YouTube
Examinering schrijven einde periode

Slide 1 - Tekstslide

Thema schrijven
1: zakelijke brief en e-mail
2: artikel schrijven deel 1
3: artikel schrijven deel 2
4: verslaglegging

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je:
- Wat sterke- en zwakke werkwoorden zijn;
- Hoe je zwakke werkwoorden kunt vervoegen in de verleden tijd;

- Wat de juiste opbouw van een verslag is en kun je dit gebruiken; ​
- Hoe je een inleiding, voorwoord en een inhoudsopgave schrijft. 




Slide 3 - Tekstslide

Programma vandaag
Inleiding

Taalverzorging

Theorie verslag maken

Aan de slag

Afsluiting
5 minuten

10 minuten

10 minuten

10 minuten

5 minuten

Programma vandaag

Slide 4 - Tekstslide

Taalverzorging

Slide 5 - Tekstslide

Noem een werkwoord

Slide 6 - Woordweb

Werkwoorden
Een woord dat een handeling aangeeft: iets wat je kunt doen, een activiteit.

Zoals slapen, wandelen, lopen, praten. 

Slide 7 - Tekstslide

Sterke en zwakke ww

Sterke werkwoorden
Veranderen in de verleden tijd van klank

Zwakke werkwoorden
Veranderen in de verleden tijd niet van klank;​
Krijgen –de(n) of –te(n) achter de stam van het woord.​






Slide 8 - Tekstslide

'T eX- KoFSCHiP
Eerst: hele werkwoord zonder -en.
Laatste letter in het woord: 'T eX-KoFSCHiP?
Woord krijgt -te of -ten (in de verleden tijd)

Voorbeeld
Hele werkwoord = schaatsen
Zonder -en = schaats
Laatste letter = s > staat in 't ex-kofschip > schaatste of schaatsten


Slide 9 - Tekstslide

Wat is de juiste verleden tijd van het werkwoord:

VLIEGEN
A
Vliegte
B
Vliegde
C
Vloog
D
Vloogde

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste verleden tijd van het werkwoord:

JUICHEN
A
Juichde
B
Juichte

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste verleden tijd van het werkwoord:

STREVEN
A
Streefte
B
Streevde
C
Streefde
D
Streevte

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste verleden tijd van het werkwoord:

VERBAZEN
A
Verbaaste
B
Verbaasde

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de juiste verleden tijd van het werkwoord:

MELDEN
A
Meldte
B
Melde
C
Meldde

Slide 14 - Quizvraag

Kortom

Slide 15 - Tekstslide

Verslaglegging

Slide 16 - Tekstslide

Welke onderdelen horen er in een verslag?

Slide 17 - Woordweb

Opbouw van een verslag
1. Voorblad met titel, naam en datum
2. Voorwoord
3. Inhoudsopgave
4. Inleiding
5. Verschillende hoofdstukken
6. Nawoord / reflectie / conclusie
7. Bibliografie / bronnenlijst
8. Eventuele bijlagen

Slide 18 - Tekstslide

Voorblad
- Naam van de opdracht/ het onderwerp (groter lettertype)​



- Een passende afbeelding​

​- Naam: Jouw voornaam en achternaam ​
​- Studentnummer: Jouw studentnummer ​
​- Naam mentor/docent: Naam van jouw mentor en/of docent ​
- Naam praktijkopleider: Naam van jouw praktijkopleider of stagebegeleider ​
- Naam bedrijf: Naam van het bpv- of stagebedrijf ​
​- Datum: Inleverdatum













Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld voorblad

Slide 20 - Tekstslide

Voorwoord
Kort en in de ik-vorm geschreven.


Je vertelt wat de opdracht is, waarom je de opdracht maakt en wat het doel is. 


HET DOEL IS NIET DAT HET VAN SCHOOL MOET 

Slide 21 - Tekstslide

Inhoudsopgave
Overzichtelijk 

Ieder hoofdstuk een eigen pagina




Voorblad krijgt geen paginanummer

Slide 22 - Tekstslide

Inhoudsopgave Word
Automatische inhoudsopgave in Word

- Alle titels van hoofdstukken : koptekst 1
- Alle titels van tussenkopjes: koptekst 2
- Eventuele subkopjes: koptekst 3

Slide 23 - Tekstslide

Inleiding
Schrijf je als je verslag helemaal af is.

Je beschrijft kort de inhoud van je verslag.

Maak de lezer nieuwsgierig!

Slide 24 - Tekstslide

Hoofdstukken
Per hoofdstuk een titel (dezelfde als in de inhoudsopgave). 
 Gebruik hiervoor koptekst 1. ​


Zorg ervoor dat er een verband is tussen de hoofdstukken.

Begin ieder nieuw hoofdstuk op een nieuwe bladzijde.​

Soms moet je een samenvatting of conclusie schrijven. ​
Dit is een apart hoofdstuk in je verslag.








Slide 25 - Tekstslide

Nawoord / reflectie
- In het nawoord/reflectie schrijf je wat je vond van het maken van het verslag en wat je ervan geleerd hebt. ​

Denk bijvoorbeeld aan de volgende vragen: ​
- Wat heb ik geleerd door het maken van deze opdracht? ​
- Wat vond ik goed of juist minder goed aan deze opdracht? ​
- Wat ga ik de volgende keer anders doen?​










Slide 26 - Tekstslide

Bibliografie / bronnenlijst
Omschrijf welke bronnen je hebt gebruikt en benoem deze duidelijk.​

Benoem welke sites en/of welke boeken je hebt gebruikt.​
Benoem de collega’s of docenten bij naam. (Geen vage bronnen!)

Voorbeeld:
E-book Logistiek, SVO vakopleiding food
Tip: schrijf direct je bron op, zodat je het niet vergeet. 

Slide 27 - Tekstslide

Bijlagen

Hierin komen bijvoorbeeld extra foto’s, cijfers, artikelen die je gebruikt hebt. ​


Zorg ervoor dat je in de tekst altijd verwijst naar de bijlage(n).​

Nummer iedere bijlage apart. 



Slide 28 - Tekstslide

Algemene opmerkingen

- Als je het werkstuk via een e-mailbericht of ELO inlevert, zet je in de bestandsnaam ook je naam.​
- Zorg ervoor dat de indeling en de manier van schrijven hetzelfde blijft. ​
- Laat iemand anders het werkstuk bekijken, voordat je het inlevert. ​
- Gebruik de automatische spelling- en grammaticacontrole (editor) van Word 



Slide 29 - Tekstslide

Aan het werk

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht
Maak nu een format voor het verslag in Word. 

Voorblad (zonder paginanummer)
Voorwoord
Inhoudsopgave (automatisch)
Inleiding
Hoofdstuk
Nawoord / reflectie
Bronnenlijst

timer
15:00

Slide 31 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 32 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 33 - Woordweb

Mentoruur  
NUMO
Spelling, werkwoordspelling, leestekens of formuleren. 




Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide