HA3: Kapitel 0: regelmatige werkwoorden

Werkwoorden
regelmatige werkwoorden
tt
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
regelmatige werkwoorden
tt

Slide 1 - Tekstslide

Doelen

Je kent de persoonlijke voornaamwoorden
Je kunt regelmatige werkwoorden zoals "wohnen" vervoegen
Je kunt regelmatige werkwoorden met de stam op -d/t vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

regelmatige werkwoorden
Als wohnen
Hoe zat het ook alweer?

Slide 3 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 4 - Tekstslide

Ich (schreiben) …… einen Brief

Slide 5 - Open vraag

Mein Bruder (spielen) …….. mit dem Ball

Slide 6 - Open vraag

Frau Schreiber (gehen) ……. im Klassenzimmer

Slide 7 - Open vraag

Ook regelmatige werkwoorden
stam op -d/t 

Slide 8 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -t/-d
werkwoord: arbeiten, stam:arbeit
ich arbeit e
du arbeit est
er/sie es arbeit et
wir arbeit en
ihr arbeit et
sie arbeit en
Sie arbeit en


Slide 9 - Tekstslide

oefenen
Welke vorm is juist?
Alles door elkaar

Slide 10 - Tekstslide

mieten

ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 11 - Quizvraag

kaufen

du
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst

Slide 12 - Quizvraag

sitzen

du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen

Slide 13 - Quizvraag

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 14 - Quizvraag

gehen

sie
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst

Slide 15 - Quizvraag

sein

er ...
A
bist
B
ist
C
seid
D
sind

Slide 16 - Quizvraag

en nu in een zin

Slide 17 - Tekstslide

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 18 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 19 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 20 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 21 - Quizvraag

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 22 - Open vraag

ich (gehen) ............ nach Hause.

Slide 23 - Open vraag

Wir (sein) ........... in der Schweiz gewesen

Slide 24 - Open vraag

Er (kaufen) ........... einen Skihelm

Slide 25 - Open vraag

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 26 - Open vraag

ich (gehen) ............ nach Hause.

Slide 27 - Open vraag

Wir (sein) ........... in der Schweiz gewesen

Slide 28 - Open vraag

evaluatie

Slide 29 - Tekstslide

Ik kan regelmatige werkwoorden als wohnen vervoegen
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ik kan regelmatige werkwoorden als arbeiten vervoegen
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll