1 a Kleding heb je nodig om normaal te kunnen leven.
b Bijvoorbeeld:
- Je koopt erg dure merkkleding.
- Je koopt heel veel meer kleding dan je nodig hebt.
2 Bijvoorbeeld: de boodschappen worden thuisbezorgd, iemand van de winkel brengt de boodschappen naar je auto.
3 B
4 a Bijvoorbeeld: geld besparen, het is een hobby (zoals kleding maken, klussen, groentetuin bijhouden), je kunt het precies maken zoals je zelf wilt.
b Bijvoorbeeld: je hebt geen tijd, je bent niet handig, je hebt er geen zin in.
c Ja, want als je bijvoorbeeld zelf je fiets repareert, moet je soms wel onderdelen kopen.
5 € 42 + € 27 + € 48 + € 33 = € 150
€ 150 ÷ 4 = € 37,50 samen per week
€ 37,50 ÷ 2 = € 18,75 per persoon per week