In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
paragraaf 93 vanaf Si eos...
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Welke functie heeft eos (r. 5)?
A
LV
B
O aci
C
Lv aci
D
Nd aci
Slide 3 - Quizvraag
Wie zijn eos, qui alienum appetebant?
A
Magnus en Capito
B
de rechters
C
mensen die doden vanwege prosciptielijsten
D
moordenaars ingehuurd door Magnus, Capito en Chrysogonus
Slide 4 - Quizvraag
Wat hebben zij met dit verhaal te maken?
Slide 5 - Tekstslide
Wie is tu?
A
Erucius
B
de rechters
C
Magnus
D
junior
Slide 6 - Quizvraag
Welke naamval is nostra pecunia?
A
nom ev v
B
abl ev v
C
nom mv o
D
acc mv o
Slide 7 - Quizvraag
Van wie is deze pecunia eigenlijk?
A
Cicero
B
het volk
C
de optimaten
D
Junior
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
sin eos (Setum Roscium occidisse putas) Hier moet je heel veel aanvullen. Hoe noem je dat ook alweer als woorden worden gelaten?
Slide 10 - Open vraag
Welke naamval en functie heeft quos?
A
nom - onderwerp
B
acc - lijdend voorwerp
C
acc - bijwoordelijke bepaling
D
abl - bijwoordelijke bepaling
Slide 11 - Quizvraag
Bij welk werkwoord is quos het lijdend voorwerp
Slide 12 - Open vraag
[quos (ei) .... percussores vocant] quos = LV, (ei), qui.. = Onderwerp Welke naamval en functie heeft percussores?
A
nom - nd
B
nom - dvb
C
acc - O aci
D
acc - dvb
Slide 13 - Quizvraag
[quos (ei) .... percussores vocant]
percussores: dit is de eerste keer dat dit woord voorkomt in een Latijnse tekst. Het is een euphemisme voor moordenaar. Het betekent zoiets als: steker. Dit verklaart de zin:
qui leviore nomine appellant
Slide 14 - Tekstslide
Welke benaming is eerder gebruikt voor percussores?
A
occisores
B
facultates
C
sicarii
D
bonis
Slide 15 - Quizvraag
quaere, [in cuius fide sint et clientela]; Welke vorm is quaere?
A
ablativus
B
vocativus
C
infinitivus
D
imperativus
Slide 16 - Quizvraag
quaere, [in cuius fide sint et clientela]; Wat voor een bijzin is dit?
A
afhankelijk vraagzin
B
betrekkelijke bijzin
C
causale bijzin
D
finale bijzin
Slide 17 - Quizvraag
Wat is dan het vraagwoord?
Slide 18 - Open vraag
In welke naamval staat cuius?
A
nom
B
gen
C
dat
D
abl
Slide 19 - Quizvraag
clientela: relatie tussen cliens en?
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
societate: op wie doelt Cicero?
A
Magnus
B
Magnus, Capito en Chrysogonus
C
Erucius
D
de staat
Slide 22 - Quizvraag
Welke vorm is reperies?
A
nom mv
B
acc mv
C
indicativus futurum
D
conjunctivus praesens
Slide 23 - Quizvraag
[quicquid tu contra dixeris] Wie is tu?
A
Erucius
B
de rechters
C
Magnus
D
junior
Slide 24 - Quizvraag
[quicquid tu contra dixeris] Welke vorm is dixeris hier?
A
2e ev ind fut A
B
2e ev ind fut ex A
C
2e ev conj prae A
D
2e ev conj perf A
Slide 25 - Quizvraag
id cum defensione nostra contendito Naar wie of wat verwijst id?
A
Junior
B
Magnus
C
quicquid tu contra dixeris
D
societate tua
Slide 26 - Quizvraag
defensione nostra: maar eigenlijk die van?
Slide 27 - Open vraag
ita facillime causa Sex. Rosci cum tua conferetur. Welke functie heeft causa?