verwijswoorden

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Verhaaltje

Nick en Keano lopen door de stad. Nick en Keano gaan naar de supermarkt. Nick en Keano willen chips halen. Nick wil pinnen, maar Nicks pas weigert dienst. De caissière kan de chips niet aan ze meegeven. Nick en Keano zijn boos want ze hebben honger.

Slide 2 - Tekstslide

Verhaaltje


Nick en Keano lopen door de stad en ze gaan naar de supermarkt. Ze willen chips halen, maar Nicks pinpas doet het niet. De cassiere kan de chips niet aan ze meegeven. De jongens zijn erg boos, want ze hebben honger.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert over verwijswoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt.
Het is beter om wat variatie aan te brengen.
Maak daarom af en toe een samengestelde zin en gebruik verwijswoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden
Voorbeeld:
Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend.

beter: Max is blij. Hij heeft 8 euro verdiend.


ook goed: Max is blij, want hij heeft 8 euro verdiend.

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 7 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 8 - Tekstslide

Met wie / waarmee

Je kunt met het woord wie verwijzen naar een persoon. Dat doe je in combinatie met een voorzetsel: Dat is het meisje met wie ik bevriend ben.

Naar een dier of een ding verwijs je met waarmee, waarvoor, waartegen,

Dat is het paard waarvoor ik bang ben. Dat is de paal waartegen ik gebotst ben.

Slide 9 - Tekstslide

Uitlegvideo

Slide 10 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 11 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 12 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 13 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Sleepvraag

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 15 - Quizvraag

Heb je nog                      vragen?

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Ga in NieuwNederlands naar 'planning' 
Maak de opdrachten 

Slide 17 - Tekstslide