Tips en trucs van de CITO

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Examen thema's
  • Economie
  • Maatschappelijke thema's: milieu, reizen, gezin, opvoeding, religie
  • jongeren: hobby's, onderwijs
  • wetenschap: onderzoeken, uitvindingen..
  • kunst/entertainment

Slide 2 - Tekstslide

Leesstrategie
1. Skimmen - snel lezen om indruk te krijgen waar de tekst over gaat
2. Scannen - zoeken naar een specifieke informatie (bijv. nummers, kostten, jaren..)
3. Intensief lezen - je neemt de tekst goed door

Slide 3 - Tekstslide

Aandachtspunten
  1. Vraag: Wat voor soort vraag is het? Welk strategie ken je en heb je het toegepast?
  2. Tekst: zijn er belangrijke signaalwoorden? Wat vertellen die je?
  3. Antwoord: heb je een antwoord gekozen waarvan je vrijwel zeker kon weten dat het fout was? Hoe zie je dat?

Slide 4 - Tekstslide

Soort vragen
  • meerkeuzevragen/ABCD vragen
  • open vragen
  • expert vragen
  • voorbeeld vragen
  • gatenteksten


  • bewering/ juist/onjuist vragen
  • gatenvragen

Slide 5 - Tekstslide

Stap 1:  Kijk naar titel – kopjes – afbeeldingen
Stap 2:  Activeren voorkennis  wat weet je van het onderwerp?
Stap 3:  Leesstrategie bepalen
Stap 4: Gebruik je kennis van tekstopbouw vanuit het Nederlands: inleiding, alinea's, kernzinnen, tekstsoorten, signaalwoorden..

    


ABCD VRAGEN

Stap 1:  Kijk naar titel – kopjes – afbeeldingen
Stap 2:  Activeren voorkennis  wat weet je van het onderwerp?
Stap 3:  Leesstrategie bepalen
Stap 4: Gebruik je kennis van tekstopbouw vanuit het Nederlands: inleiding, alinea's, kernzinnen, tekstsoorten, signaalwoorden..
Stap 5: Gebruik het woordenboek om woorden uit de tekst op te zoeken die je echt niet begrijpt, maar zoek ook woorden op
uit de multiple choice vragen als je de vraag niet begrijpt
Stap 6: Onderstreep het bewijs voor je antwoord in de tekst.

Slide 6 - Tekstslide

Stap 1:  Kijk naar titel – kopjes – afbeeldingen
Stap 2:  Activeren voorkennis  wat weet je van het onderwerp?
Stap 3:  Leesstrategie bepalen
Stap 4: Gebruik je kennis van tekstopbouw vanuit het Nederlands: inleiding, alinea's, kernzinnen, tekstsoorten, signaalwoorden..

    


   1) Antwoorden zijn bij : signaalwoorden en dubbele punten : Streep ze aan! Inzoomen op dat stukje tekst: Daar gebeurt het!
Schrap de rest, onbelangrijke details.
  2)Pindakaas antwoorden weg!
  3)Denk aan  de GL van de tekst. Een keer genoemd =onzin! Is iets meerdere keren genoemd? Maakt het een punt? Gaat de tekst hierover?
  4) Te lange zinnen? Kijk of ALLE elementen kloppen. Een deel fout=antwoord fout
  5) Als de toon van de alinea positief is, dan kan het antwoord niet negatief zijn

Slide 7 - Tekstslide

Stap 1:  Kijk naar titel – kopjes – afbeeldingen
Stap 2:  Activeren voorkennis  wat weet je van het onderwerp?
Stap 3:  Leesstrategie bepalen
Stap 4: Gebruik je kennis van tekstopbouw vanuit het Nederlands: inleiding, alinea's, kernzinnen, tekstsoorten, signaalwoorden..

    




 Let op de woorden die antwoord fout maken:
           Woorden zoals: altijd, alleen, het meest = always, only/solely, most/mostly..
         Woorden voor stijgende/dalende lijn: steeds meer= more
       Tekst zegt X EN Y en antwoord zegt X MEER DAN Y

                                 LET OP DE DETAILS!

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld vragen
voorBEELD= beeld in woorden ( antwoord is vaak bij: It illustrates, It shows, it makes clear, it gives examples..): namen, getallen, plaatsen, percentages, datum/data (let op:onlangs, vorige week, op een dag=vaak anders genoemd
Wat is de functie/punt van een bepaalde stukje tekst= ze geven een vb om iets duidelijker te maken.
Omgekeerde voorbeeld= schrap alles wat een vb is en zoek de grote lijn!

Slide 9 - Tekstslide

Open vragen
Goed kijken: lees goed de VRAAG; waar kan het antwoord gevonden worden- alinea 2/regel 24-27), HOEVEEL dingen moet je noemen? Het antwoord is ergens waar ze een paar dingen noemen (bij de opsomming)
Als er vraag is met Why/ waarom.. je zoekt naar een reden en het antwoord is met because/ omdat.
Antwoord altijd in NL behalve bij de citeer vragen.

Slide 10 - Tekstslide

Open vragen
Antwoord altijd in NL behalve bij de citeer vragen.  Citeer wat ze van je vragen!
Als er vraag is met Why/ waarom.. je zoekt naar een reden en het antwoord is met because/ omdat. Wanneer --> tijd
Moet je met JA/NEE beginnen?

Slide 11 - Tekstslide

Open vragen:Korte teksten met 1 of 2 vragen
Vragen over de inhoud van een alinea ( 'wat blijkt uit alinea 1..')
  •  Zoek naar de hoofdgedachte: staat in een kernzin (1e of de laatste zin) Vergelijk het met de antwoorden      ---> wegstrepen van de foute antwoorden.
  •  Soms als de titel moeilijk is ---> eerste vraag is dan open en de moeilijke woord is er uitgelegd met de andere woorden
  • Let op de woorden die antwoord fout maken:
        altijd, alleen, het meest = always, only/solely, most/mostly.

Slide 12 - Tekstslide

Expert vragen/ citeren
mening van een 'deskundige' (persoon die een petitie maakt): Wat zegt Pietje over...?
According to...; ...advises, kijk naar aanhalingstekens.
Mening van de schrijver = hele alinea
Let op: wat is de kern en wat is erom heen.

Slide 13 - Tekstslide

Beweringen/stellingen
Lees eerst de antwoorden:
  • Streep de zoek term aan. Kies een zoekterm per zin/bewering en daarna de rest (kernwoord)
Slimme zoek termen: namen ( bedrijven, merken, landen, steden =different big cities.., buitenland=abroad.
Cijfers= niet alleen letterlijk, de meerderheid=majority, op jonge leeftijd...
internationaale woorden: discriminatie, autoriteit..
  • Geen van de bovenstaande =zoek SW of woord dat je herkent.

Slide 14 - Tekstslide

Beweringen/stellingen
Wat is waar/niet waar? Vaak meer dan 1p!
  •  Let op de woorden die antwoord fout maken:
altijd, alleen, het meest = always, only/solely, most/mostly..= staan vaak bij de verkeerde antw. steeds meer= more    
  • Te lange zinnen? Kijk of ALLE elementen kloppen. Een deel fout=antwoord fout
  • Tekst zegt X EN Y en antwoord zegt X MEER DAN Y
                                                               LET OP DE DETAILS!

Slide 15 - Tekstslide

Gatenteksten
Twee soorten:

  •     in de antwoorden staan signaalwoorden
  •     gaten tekst

Slide 16 - Tekstslide

Gatenvragen met signaalwoorden
  1. Zorg dat je weet wat de signaalwoorden betekenen! Dan gaat het over een verband zoeken tussen twee delen. Groote lijn niet vergeten!
  2.  Staat het antwoord voor erbij? Zo ja,  is het een voorbeeld? Kijk bij: FOR INSTANCE (example)
  3. Is het een tegenstelling? ( However, Despite, Although...) Kijk naar de argumenten +/- (zin voor en zin na)

Slide 17 - Tekstslide

'Echte' gatenvragen
  1.  Grote lijn! Lees voor en na het gat. Let op SW zoals:
• Dus =reden voor het gat
• Maar= tegengestelde van het gat
• Zoals = voorbeeld van het gat
• dubbele punt : =inhoud van het gat
2. Kijk naar de argumenten +/- (zin voor en zin na) maar, terwijl=while, whereas, meanwhile
3. Is er een voorbeeld? Kijk bij: FOR INSTANCE (example)

Slide 18 - Tekstslide

Woordenboek

  1. Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden.

  2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
  3. Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  4. Let op :Er staan vaak meerdere betekenissen. 
  5. Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 19 - Tekstslide

0

Slide 20 - Video

0

Slide 21 - Video

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

What if you don't know a word?
First, decide: is the word important? Do I need to know it to understand the text?
Strategy 1: decide what the word means by looking at the context. Is it a verb or a noun? Is it positive or negative? Does it contain parts of words you know?
Strategy 2: if you are allowed to have a dictionary, look up the word. Watch out, this takes quite a lot of time!

Slide 24 - Tekstslide