4M Chapter 2: Grammar + Woordjes A t/m G

Grammar Toekomstige tijd
Will: gebruik je om iets aan te bieden, bij een belofte of een voorspelling. Geen bewijs. 
To be going to: gebruik je als iemand iets van plan is in de komende tijd. Wel bewijs. 
Present continuous: gebruik je bij afspraken in de nabije tijd waarbij tijd en/of plaats al vast staan. 
Present simple: Hele ww, gebruik je voor vaste schema's
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar Toekomstige tijd
Will: gebruik je om iets aan te bieden, bij een belofte of een voorspelling. Geen bewijs. 
To be going to: gebruik je als iemand iets van plan is in de komende tijd. Wel bewijs. 
Present continuous: gebruik je bij afspraken in de nabije tijd waarbij tijd en/of plaats al vast staan. 
Present simple: Hele ww, gebruik je voor vaste schema's

Slide 1 - Tekstslide

Vul de zinnen aan met de juiste vorm van de toekomstige tijd. 

Slide 2 - Tekstslide

I ............... have my party in Spain when I turn 40.

Slide 3 - Open vraag

will
omdat het voorspelling is. 

Slide 4 - Tekstslide

After school, I .................. home to walk the dog.

Slide 5 - Open vraag

am going 
Bewijs dat dit echt een plan is. 

Slide 6 - Tekstslide

I ...... (celebrate) my birthday this weekend. Do you want to come?

Slide 7 - Open vraag

am going to celebrate
Staat vast, het is gepland. 

Slide 8 - Tekstslide

It .................. rain next week.

Slide 9 - Open vraag

will
voorspelling is altijd will. 

Slide 10 - Tekstslide

She ...... (not - make) it. She missed the train.

Slide 11 - Open vraag

is not going to make 
Doordat zij de trein gemist heeft, weten wij dat ze het niet gaat halen.

Slide 12 - Tekstslide

The train .... (leave) at six.

Slide 13 - Open vraag

leaves 
Een dienstregeling is altijd de present simple. 

Slide 14 - Tekstslide

verheugd
A
delited
B
delighted
C
dilited
D
delightid

Slide 15 - Quizvraag

guardian

Slide 16 - Open vraag

voogd

Slide 17 - Tekstslide

component

Slide 18 - Open vraag

onderdeel

Slide 19 - Tekstslide

width

Slide 20 - Open vraag

wijdte

Slide 21 - Tekstslide

trademark
A
ruilen
B
merken
C
handelswijze
D
handelsmerk

Slide 22 - Quizvraag

aanpassen
A
modificeren
B
modify
C
adept

Slide 23 - Quizvraag

craftmanship

Slide 24 - Open vraag

vakmanschap

Slide 25 - Tekstslide

zich vestigen
A
settle
B
adapt
C
inhabitant

Slide 26 - Quizvraag

sketch

Slide 27 - Open vraag

schets 

Slide 28 - Tekstslide

appeal to
A
aanpspreken
B
corrigeren
C
verbeteren

Slide 29 - Quizvraag

spacious

Slide 30 - Open vraag

ruimtelijk

Slide 31 - Tekstslide

opklapbed
A
Fold bed
B
Sofa bed
C
Murphy bed
D
Murphy's bed

Slide 32 - Quizvraag

vacuum cleaner

Slide 33 - Open vraag

Stofzuiger 

Slide 34 - Tekstslide

opblaasbaar
A
inflatble
B
infletable
C
inflatable

Slide 35 - Quizvraag

vast schroeven
A
bolt
B
screwdriver
C
philips head
D
attach

Slide 36 - Quizvraag

slordig
A
tidy
B
plot
C
neat
D
sloppy

Slide 37 - Quizvraag

netjes
A
neatly
B
neat
C
spacious
D
tidy

Slide 38 - Quizvraag

recyclable

Slide 39 - Open vraag

recyclebaar

Slide 40 - Tekstslide