Wk 16 klas 3 les 1

Module lezen, paragraaf 5.2
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Module lezen, paragraaf 5.2

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Je oefent weer met het zoeken van de hoofdzaken in de tekst: onderwerp, hoofdgedachte, structuur, etc. 

Slide 2 - Tekstslide

Een paar vragen
We beginnen met een paar vragen over hoe het met je gaat, in het algemeen, maar ook bij NE

Slide 3 - Tekstslide

Hoe gaat het met je?
A
goed
B
oke
C
niet goed

Slide 4 - Quizvraag

Waar moet jij je op focussen bij NE?
A
weektaken maken
B
beter leren voor een toets: eerder beginnen, herhalen, oefenen en vragen stellen
C
vragen stellen
D
opletten tijdens uitleg

Slide 5 - Quizvraag

Heb je weektaak 15 van NE af kunnen krijgen?
A
weektaak 15?
B
ja
C
nee
D
bíjna

Slide 6 - Quizvraag

Aan het werk...
  • Lees eerst tekst 2 van paragraaf 5.2
  • Het is niet zo'n lange tekst :) 
  • Beantwoord daarna de bijbehorende vragen in deze lessonup
  • Een deel van de vragen komt terug in de opdrachten van de weektaak 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van tekst 2?
A
kranten
B
vergelijking tussen kranten vroeger en nu
C
kranten van vroeger zijn beter
D
kranten van nu zijn beter

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de bron?
A
krant
B
internet
C
tijdschrift

Slide 9 - Quizvraag

Wat voor tekstsoort is tekst 2?
A
overtuigende tekst
B
amuserende tekst
C
informatieve tekst
D
activerende tekst

Slide 10 - Quizvraag

Welk tekstdoel heeft de tekst?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Wat kun je stellen over de informatie van deze tekst?
A
gezien het tekstdoel zal deze objectief zijn
B
gezien het tekstdoel zal deze ook subjectief zijn

Slide 12 - Quizvraag

Kun je alles in deze tekst voor 'waar' aannemen?
A
Ja, elke tekst is betrouwbaar
B
Nee, een overtuigende tekst is onbetrouwbaar
C
Misschien
D
De tekst kan subjectieve informatie bevatten. Hier hoef ik als lezer het niet mee eens te zijn. Ik hoef dan dus ook niet alles voor 'waar' aan te nemen.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe is de tekst opgebouwd?
A
tweedeling: inleiding en kern
B
tweedeling: kern en slot
C
driedeling: inleiding, kern en slot

Slide 14 - Quizvraag

Tekst 2 is een overtuigende tekst. Welk standpunt hanteert de schrijver?
A
Kranten van nu zijn objectiever dan vroeger
B
Kranten van vroeger zijn objectiever dan nu

Slide 15 - Quizvraag

In alinea 2 wordt het eerste argument gegeven. Hoe wordt dit argument onderbouwd/toegelicht?
A
berichtgeving amper beter dan die van schoolkrant
B
veel gekopieerd nieuws en suffe rubrieken
C
pers bevooroordeeld over Amerika, ongenuanceerde uitspraken zonder kennis van zaken, lezerskritiek niet welkom
D
kranten van vroeger helemaal niet objectief

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het derde argument?
A
pers bevooroordeeld over Amerika, ongenuanceerde uitspraken zonder kennis van zaken, lezerskritiek niet welkom
B
ombudsmannen die serieus reageren op lezerskritiek; soms zelfs onafhankelijk onderzoek bij missers
C
kranten nu veel objectiever en zelfkritischer

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

Let op: hoofdgedachte = standpunt (bij een overtuigende tekst)
A
Kranten van nu zijn objectiever dan vroeger
B
Kranten van vroeger zijn objectiever dan nu

Slide 18 - Quizvraag

En nu?
  • Weektaak 16 goed doorlezen
  • Zelfstandig werken: leren voor de toets of werken aan de weektaak 

Slide 19 - Tekstslide