24/6 4.4 (herhaling) en 4.5 zakelijk lezen

Lezen
4.4 herhaling lesstof + 4.5 = nieuw
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen
4.4 herhaling lesstof + 4.5 = nieuw

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Korte activiteit
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Spelen met woorden: raadsels
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het raadsel en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Tekstslide

Wat heeft een duim en vier vingers maar leeft niet?

Slide 4 - Open vraag

Wat springt als het loopt en zit als het stilstaat?

Slide 5 - Open vraag

Welk woord van vier letters wordt korter als je er twee letters aan toevoegt?

Slide 6 - Open vraag

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • kun je benoemen wat kenmerken van examenteksten zijn
  • weet je welke soorten examenvragen er voor het vak Nederlands zijn

Aan het einde van de volgende drie zelfstudie lessen: 17/6 t/m 23/6
  • kun je nieuwe tekstvormen in de krant herkennen
  • kan je benoemen welke bronnen een krant gebruikt

Slide 7 - Tekstslide

 4.4 Leesmanieren

Examenteksten
Het eindexamen Nederlands bestaat uit tekstverklaren. Je krijgt een aantal teksten met daarbij vragen over die teksten. Niets nieuws, maar op het examen hangt er wel erg veel van af. In de bovenbouwklassen bereid je je grondig voor op deze examenteksten, maar het kan geen kwaad je nu alvast een aantal zaken te realiseren:
  • Op het eindexamen heb je een beperkte tijd waarin je veel moet doen.
  • Het is dus belangrijk te wennen aan het lezen van lange, moeilijke teksten.
  • Bijna alle examenteksten van de afgelopen jaren zijn bewerkte achtergrondartikelen uit NRC Handelsblad, de Volkskrant, HP/De Tijd en De Groene Amsterdammer. Hoe meer je deze kranten en tijdschriften leest, des te meer je oefent: nuttig en leerzaam dus.
  • Het is aan te raden jezelf voor examenteksten een vaste leesmethode aan te leren die voor jou goed werkt.

Slide 8 - Tekstslide

Toetsvragen lezen

Examenvragen
Het Centraal Schriftelijk Eindexamen is een bijzondere toets. Er worden grote hoeveelheden kennis getoetst en van de examenkandidaten wordt verwacht dat zij veel vaardigheden bezitten. Er hangt vooral veel af van deze ene toets: je krijgt eigenlijk maar één kans (het aantal herkansingen is beperkt) en een onvoldoende resultaat kan betekenen dat je je examen niet haalt. Dit geldt voor een groot aantal schoolvakken. Daarom is, behalve het niveau van je kennis en vaardigheden, ook je bekendheid met examenvragen van belang. 

Slide 9 - Tekstslide

Toetsvragen
Op het eindexamen Nederlands komen telkens dezelfde soorten vragen terug. Hiermee ga je in de bovenbouwklassen uitgebreid oefenen, maar je maakt er nu alvast kennis mee.
Bekende soorten examenvragen en -opdrachten zijn:
  1. vraag naar de functie van een alinea
  2. vraag naar de functie van een zin
  3. vraag naar een type redenering of argument
  4. vraag naar schrijfdoel of tekstsoort
  5. vraag naar de hoofdgedachte van de tekst
  6. een tekstgedeelte aanwijzen bij een gegeven kopje
  7. een zin citeren waarin een bepaald inhoudselement genoemd wordt
  8. aangeven welke van een aantal gegeven beweringen juist zijn

Slide 10 - Tekstslide

Alinea's herkennen
Een aantal van dergelijke vragen vind je terug in het volgende fragment uit een eindexamen:

Na de inleiding is tekst 1 onder te verdelen in drie delen. Deze achtereenvolgende delen kunnen van de volgende kopjes worden voorzien:
deel 1: De media en het dierensentiment
deel 2: Verklaring media-aandacht voor het dierensentiment
deel 3: Eenzijdige benadering van het dierennieuws
(...)

2. Bij welke alinea begint deel 2?

3. Bij welke alinea begint deel 3?

(...)
Bron: ‘CE Nederlands havo', (2017). 1e tijdvak 

Slide 11 - Tekstslide

Functiewoorden
Om de functies van alinea’s aan te duiden worden onder andere de volgende functiewoorden gebruikt: constatering, definitie, gevolg, oorzaak, verklaring, voorwaarde en weerlegging.

10. Welke functie hebben de alinea’s 9, 10 en 11 samen ten opzichte van alinea 8?
Kies één van bovenstaande functiewoorden.

(...)


Bron: ‘CE Nederlands havo', (2017). 1e tijdvak 

Slide 12 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
In een tekst kunnen verschillende argumentatieschema’s voorkomen.

19. Van welk argumentatieschema is in tekst 1 vooral gebruikgemaakt?
Er is vooral gebruikgemaakt van argumentatie op basis van

A een oorzaak-gevolgrelatie
B kenmerk of eigenschap
C vergelijking
D voorbeelden

Bron: ‘CE Nederlands havo', (2017). 1e tijdvak 

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen met examens
Om meer examens te zien of ermee te oefenen kun je kijken op examenblad.nl, de officiële website voor examens in het voortgezet onderwijs. Als derdeklasser zou je je eens aan een eindexamen vmbo-tl (of zelfs havo) kunnen wagen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

 4.5 Tekstvormen in de krant (2)


Naast de tekstvormen waarmee je eerder hebt kennisgemaakt, kom je ook de volgende tekstvormen in de krant tegen.
Een achtergrondartikel is een lange tekst die extra informatie geeft waarmee je een actueel nieuwsfeit beter kunt begrijpen. Het verschijnt wat later dan de eerste nieuwsberichten over dat onderwerp. Het schrijven van een achtergrondartikel vraagt vaak veel onderzoek en de journalist moet voor het schrijven van een dergelijk artikel meestal veel gesprekken voeren. Wel levert dit, als het goed is, nieuwe inzichten op. Deze tekstvorm wordt ook gebruikt voor de eindexamens Nederlands.

Slide 17 - Tekstslide

Tekstvormen in de krant (2)
De hoofdredactie geeft elke dag haar mening over een of enkele onderwerpen in het nieuws in het zogenoemde hoofdartikel. Dit artikel staat op een vaste plek in de krant, vaak met het motto of logo van de krant erboven: het geeft de officiële mening van de krant weer. Hoofdartikelen zijn vaak ongesigneerd, er staat dan geen naam onder.
Een column is een regelmatig terugkerende, subjectieve bijdrage aan de krant, meestal van een vaste auteur. De inhoud kan variëren van de beschrijving van persoonlijke belevenissen tot een doordachte analyse van bepaalde thema’s. Zo gaan de columns van Aleid Truijens in de Volkskrant over (onder andere) onderwijs en die van Jaap de Berg in Trouw over de Nederlandse taal.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de tekstvorm?
A
Informeren
B
een uiteenzettende tekst
C
een krantenartikel
D
uitleg geven

Slide 19 - Quizvraag


Wat is
de tekstvorm?
A
amuseren
B
stripverhaal
C
reclametekst
D
amuserende tekst

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de tekstvorm?
A
aankondiging
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de tekstvorm?
A
Nieuwsbericht
B
Stripverhaal
C
Reclametekst
D
Recept

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor tekstvorm is dit?
A
advertorial/reclametekst
B
column/weblog
C
C. informatieve tekst

Slide 23 - Quizvraag

wat is de tekstvorm?
A
reclametekst
B
nieuwsbericht
C
leesboektekst
D
folder

Slide 24 - Quizvraag

Toets in de toetsweek:


Zakelijk lezen 4.1 t/m 4.6 (laatste paragraaf bevat geen nieuwe lesstof, dus alleen oefenen als voorbereiding op de toets)
Theorie kennen (= leren) en de theorie kunnen herkennen en toepassen (= oefenen) in teksten.
+ begrijpend lezen = oefenen

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • kun je benoemen wat kenmerken van examenteksten zijn
  • weet je welke soorten examenvragen er voor het vak Nederlands zijn

Aan het einde van de volgende drie zelfstudie lessen: 17/6 t/m 23/6
  • kun je nieuwe tekstvormen in de krant herkennen
  • kan je benoemen welke bronnen een krant gebruikt

Slide 26 - Tekstslide

Ik kan benoemen wat kenmerken van examenteksten zijn
en weet welke soorten examenvragen er voor het vak Nederlands zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

LEERDOELENCHECK BIJ ZELFSTUDIE: Ik kan nieuwe tekstvormen in de krant herkennen
en kan benoemen welke bronnen een krant gebruikt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 29 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 30 - Open vraag