Nederlands samenvatting voor examen lezen

Nederlands
Examen lezen 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Examen lezen 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag! 
- leer je wat voor soorten tekstdoelen er zijn, 
- leer je wat het verschil is tussen een hoofdgedachte en onderwerp
- leer je signaalwoorden te herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Dit vertelt in één zin waar de tekst over gaat.
A
Onderwerp
B
Titel
C
Hoofdgedachte

Slide 3 - Quizvraag

Wat zou een onderwerp kunnen zijn van een tekst?
A
Studenten bij MBO Amersfoort
B
Online onderwijs is goed voor studenten van MBO Amersfoort.

Slide 4 - Quizvraag

Maak de zin af: Je vindt het onderwerp van een tekst vaak in....

Slide 5 - Open vraag

Tekstdoel en tekstsoort 
Bij de volgende vraag mag je een tekstsoort koppelen aan het tekstdoel. 

Slide 6 - Tekstslide

nieuwsberichten en voorlichtingsforlders 
recept, gebruiksaanwijziging 
Overtuigen of betogen
Overhalen
Informeren
Instrueren
internetforum, ingezonden brief 
reclamefolder,
uitnodiging 

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is de juiste opbouw van een tekst?
A
Kern, slot, inleiding
B
Slot, kern, inleiding
C
Inleiding, slot, kern
D
Inleiding, kern, slot

Slide 8 - Quizvraag

Deelonderwerpen 
Deelonderwerpen zijn verschillende kanten van het onderwerp die in een tekst aan bod komen. 
Bijvoorbeeld: Het onderwerp van een tekst is schilderen.
In de tekst staat vier tussenkopjes: Schoonmaken, Repareren, Grondverf aanbrengen en Aflakken. Dat zijn deelonderwerpen. 

Slide 9 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden 
De schrijver gebruikt signaalwoorden om verbanden duidelijk te maken. 
Bijvoorbeeld: om een opsomming aan te geven, kan een schrijven beginnen met het woord 'eerst'. 'Eerst moet er voldoende geld opgehaald worden...' 
Het signaal 'eerst' zegt: LET op, er komt nog meer. 
Misschien zie je dan verderop in de tekst woorden als vervolgens, bovendien, daarna en ten slotte. 

Slide 10 - Tekstslide



Andere verbanden die door signaalwoorden aangegeven kunnen worden, zijn:


tegenstelling: maar, echter, niettemin, desondanks, hoewel, toch
oorzaak – gevolg: doordat, waardoor, als gevolg van
toelichting of voorbeeld: bijvoorbeeld, zo, zoals
doel – middel: om ... te, daarvoor, zodat
samenvatting: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
conclusie: dus, kortom, hieruit volgt

Slide 11 - Tekstslide

Maak een zin die een verband aangeeft met een signaalwoord.

Slide 12 - Open vraag

Feit / mening
Er staan 30% minder koeien in de wei dan vorig jaar.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Feit of mening
Het is een mooi gezicht: grazende koeien in de wei.
A
Mening
B
Feit

Slide 14 - Quizvraag

Geef zelf een voorbeeld van een feit & een voorbeeld van een mening.

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag
timer
20:00

Slide 16 - Tekstslide