Herhalen klas 3

Herhalen klas 3 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalen klas 3 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelstelling 
  • Na deze les  kun je de synesthesie, asyndetische en homerische vergelijking benoemen. 
  • Na deze les kun je beknopte bijzinnen benoemen en gebruiken. 
  • Aan het eind van deze les weet je wat aanwijzende, vragende, betrekkelijke, onbepaalde voornaamwoorden en onbepaalde hoofdtelwoorden zijn en hoe je deze kan herkennen in het woordje ‘wat’.
  • Je weet hoe je de schrijfwijze van getallen moet schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak: asyndetische en homerische vergelijking en synesthesie 
  • Een asyndetische vergelijking is een vergelijking waarbij het verbindingswoord tussen beeld en object is weggelaten. 
  • Een homerische vergelijking is een vergelijking waarbij het beeld breed is uitgewerkt. 
  • Een synesthesie is een combinatie van twee zintuigelijke indrukken.  

Slide 3 - Tekstslide

Karel, een echte angsthaas, was snel weg
A
asyndetische vergelijking
B
homerische vergelijking
C
synesthesie

Slide 4 - Quizvraag

Zijn lippen waren verlamd en zijn hoofd was zwaar, een helm. hij zag haar, maar het was of zij er niet was
A
asyndetische vergelijking
B
homerische vergelijking
C
synesthesie

Slide 5 - Quizvraag

Het viergangenmenu biedt een kleurig palet aan smaken.
A
asyndetische vergelijking
B
homerische vergelijking
C
synesthesie

Slide 6 - Quizvraag

Zoals in de bergen een havik, vlugger vliegend dan al wat er vliegt, op een schichtige duif komt gestreken- deze wiekt zijdelings weg, maar de havik, telkens weer stotend, schiet op haar af met snerpende kreten: zijn vraatzucht spoort hem tot grijpen- zo snelde toen ook Achilles naar voren
A
asyndetische vergelijking
B
homerische vergelijking
C
synesthesie

Slide 7 - Quizvraag

Deze zomer zijn schreeuwende kleuren in de mode
A
asyndetische vergelijking
B
homerische vergelijking
C
synesthesie

Slide 8 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
  • Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm. 
  • Een zin met meerdere personen heet een samengestelde zin. 
  • Een hoofdzin is een zin waarbij de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar staan. 
  • In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp niet naast elkaar.

Slide 9 - Tekstslide

Beknopte bijzin 
  • Bij een beknopte bijzin ontbreken de persoonsvorm en het onderwerp. 
  • Dit noem je ook wel het verzwegen onderwerp. 
  • Het verzwegen onderwerp moet hetzelfde onderwerp zijn als het onderwerp van de hoofdzin. 
  • Een bijzin 

Slide 10 - Tekstslide

Beknopte bijzin 
In plaats van de persoonsvorm kan de beknopte bijzin de volgende onderdelen bevatten: 
  • Een voltooid deelwoord
  • Een onvoltooid deelwoord
  • te + infinitief 

Slide 11 - Tekstslide

Evelien werkt bij de bakker
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 12 - Quizvraag

Danny ging naar huis, omdat hij moe was
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 13 - Quizvraag

Bijzin of beknopte bijzin?
Nog mopperend over de verloren wedstrijd, verlieten de voetballers het voetbalveld
A
bijzin
B
beknopte bijzin

Slide 14 - Quizvraag

Bijzin of beknopte bijzin?
Vanmiddag zei de loodgieter dat hij alle kranen had vervangen
A
bijzin
B
beknopte bijzin

Slide 15 - Quizvraag

Na drie verloren finales eindelijk kampioen geworden, dankte de basketballer zijn ouders en staf
A
beknopte bijzin met voltooid deelwoord
B
beknopte zin met onvoltooid deelwoord
C
beknopte bijzin met te +infinitief
D
gewone bijzin

Slide 16 - Quizvraag

De lerares waarschuwde haar leerlingen op tijd aanwezig te zijn
A
beknopte bijzin met voltooid deelwoord
B
beknopte bijzin met onvoltooid deelwoord
C
beknopte bijzin met te+infinitief
D
gewone bijzin

Slide 17 - Quizvraag

Woordsoort van wat
Het woord 'wat' kan tot verschillende woordsoorten behoren.
1.Bij een vragend voornaamwoord (vr.vnw).
2. . Wat kan ook een betrekkelijk voornaamwoord zijn, als het terugwijst naar iets wat eerder genoemd is (het antecedent
  3. . Het is ook mogelijk dat wat een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is: wat kun je vervangen voor ‘datgene wat’






Slide 18 - Tekstslide

Woordsoort van wat 
4. Wat kan ook een onbepaald voornaamwoord zijn
  als het woord wat de betekenis heeft van 'iets'.
5. Wat kan onbepaald hoofdtelwoord zijn: betekent dan ‘een beetje’. 

Slide 19 - Tekstslide

Thirza neemt nog wat chips
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 20 - Quizvraag

Het leukste wat hij te vertellen had, wist ik al.

A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 21 - Quizvraag

Kirsten twijfelt of ze nog wat gaat doen vandaag.

A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 22 - Quizvraag

Schrijfwijze van getallen
je schrijft getallen in letters voor: 
- getallen tot twintig
- tientallen tot honderd
- honderdtallen tot duizend
- duizendtallen tot en met twaalfduizend 
- de woorden miljoen, miljard, biljoen 


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Rolf speelde met ......... vrienden Fortnite
A
21
B
een en twintig
C
éénentwintig
D
eenentwintig

Slide 26 - Quizvraag

De minister wilde ....... miljoen bezuinigen
A
60
B
zestig
C
6-tig

Slide 27 - Quizvraag

Om.......... had ik een afspraak
A
twee uur
B
2 uur
C
14:00 uur
D
veertien uur

Slide 28 - Quizvraag

Hoewel ik om 14:00 uur een afspraak had, moest ik....... wachten op de tandarts
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur

Slide 29 - Quizvraag

Ik kan dit
A
Alles is duidelijk
B
Ik vind bepaalde onderdelen nog moeilijk
C
Ik wil extra begeleiding na de vakantie

Slide 30 - Quizvraag