XII De meester
1 Quid tibi nobiscum est, ludi scelerate magister,
2 invisum pueris virginibusque caput?
3 Nondum cristati rupere silentia galli:
4 murmure iam saevo verberibusque tonas.
5 Tam grave percussis incudibus aera resultant,
6 causidicum medio cum faber aptat equo:
7 mitior in magno clamor furit ampfitheatro,
8 vincenti parmae cum sua turba favet.
9 Vicini somnum - non tota nocte - rogamus:
10 nam vigilare leve est, pervigilare grave est.
11 discipulos dimitte tuos. Vis, garrule, quantum
12 accipis ut clames, accipere ut taceas?
Wat is jouw probleem met ons / wat heb je te maken met ons, misdadige schoolmeester,
[jij] gehaat bij jongens en meisjes persoon?
Nog niet hebben de hanen met een kam de stilte doorbroken:
(of jij dondert...) met wreed gemurmer reeds en met straffen donder je.
Net zo zwaar klinken bronzen [dingen] met neerslaande aambeelden
wanneer een smid een advocaat op het midden van een paard tilt:
een milder/zachter lawaai woedt in een groot amfitheater
wanneer een menigte gladiator met zijn klein schild toejuicht terwijl hij overwint