Economie (1)

H1 Hoeveel verdienen wij eraan? (1)
Boek Economie. Ma 9 januari 2023
Juf A. Majait
Meester G. Dashorst
Meester D. Dompig

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H1 Hoeveel verdienen wij eraan? (1)
Boek Economie. Ma 9 januari 2023
Juf A. Majait
Meester G. Dashorst
Meester D. Dompig

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Introductie           (10 min)

  • Theorie                   (10 min)
  1. - Bedrijfskolom
  2. - Toegevoegde waarde


  • Leerwerkboek     (15 min)
  • Nabespreken
  • Herhaling/Quiz.                         (10 min)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan de leerling...
  1. Herkennen en uitleggen wat een bedrijfskolom is. 
  2. Uitleggen wat voor toegevoegde waarde zorgt.

Begrippen: Bedrijfskolom, toegevoegde waarde en productiefactoren.



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je allemaal nodig om een product te maken?
(Denk aan de kant klare zak chips)

Slide 4 - Woordweb

Wat is een eindproduct.

Verhaal. Je loopt naar de supermarkt.
- pakt een zak chips.

Maar huh, wat is er voorheen allemaal gebeurt tot je het eindproduct voor je hebt. 
Produceren/productieweg

Produceren is het maken van goederen en het leveren van diensten.

De productie van goederen gebeurt stap voor stap, in fasen.

De eerste fase is de productie van grondstoffen. Die komen uit de natuur.

In de volgende productiefasen wordt de grondstof bewerkt tot eindproduct.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
Alle bedrijven die meewerken aan een product, vind je terug in de bedrijfskolom

  • Het eerste bedrijf in de bedrijfskolom haalt grondstoffen uit de natuur. 
  • De volgende bedrijven maken daar iets van.
  • Het laatste bedrijf levert het product aan de consument.

Door het werk van ieder bedrijf wordt het product steeds een beetje meer waard. Dat noem je toegevoegde waarde



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
  • De weg die een product aflegt van grondstof 
tot eindproduct is voor te stellen met de 
bedrijfskolom. 

  • Tussen de schakels van een bedrijfskolom                                     wordt het product bewerkt. Het wordt dan 
       meer waard: toegevoegde waarde

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basis/kader. Blz. 10-13.
Opdracht 6 t/m 11

Kader/TL. Blz 10-13.
Opdracht 6 t/m 17.

timer
18:00

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je alle bedrijven die meewerken aan de productie van grondstof tot eindproduct?
A
bedrijfsgroep
B
bedrijfskolom
C
productiegroep
D
producenten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meer waard worden van een product door een bewerking noem je:
A
Productiefactoren
B
Toegevoegde waarde
C
Kapitaal
D
Kapitaalgoederen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
A
Weg van grondstof naar product.
B
Samenwerkende bedrijven aan een product.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meer waard worden van een product door een bewerking noem je...
A
Productiefactoren
B
Toegevoegde waarde
C
Kapitaal
D
Kapitaalgoederen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dingen die je nodig hebt om een product te maken noem je...
A
Productiefactoren
B
Toegevoegde waarde
C
Kapitaal
D
Kapitaalgoederen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn productiefactoren?
A
Alles waarmee je kunt produceren.
B
Factoren die ervoor zorgen dat de bedrijven worden betaald.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van productiefactoren zijn:
A
Natuur, arbeid en belasting
B
Natuur, arbeid en kapitaal(goederen)
C
Arbeid, kapitaal(goederen) en loon
D
Arbeid, loon en belasting

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Aardappels zijn een voorbeeld van dit productiemiddel:
A
natuur
B
kapitaalgoederen
C
arbeid

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke productiefactor is door robots vervangen?
A
Natuur
B
Kapitaal
C
Arbeid
D
Ondernemerschap

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kapitaalgoederen zijn:
A
Het werk dat mensen doen.
B
Dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid.
C
Dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
D
Hulpmiddelen bij de productie. Denk aan machines.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is omzet?
A
Afzet x inkoopprijs
B
Inkoopprijs x verkoopprijs
C
Afzet x verkoopprijs
D
Afzet : verkoopprijs

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is omzet?
A
Het geldbedrag dat is verdiend met de verkoop van producten.
B
De hoeveelheid producten dat is verkocht.
C
Brutowinst.
D
Nettowinst.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent afzet?
A
Het aantal spullen/producten die zijn verkocht.
B
afzetten van iets?
C
het aantal spullen die is gehouden
D
het aantal spullen die ik heb gekocht.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met welke formule bereken je de omzet?
A
inkoopwaarde x afzet
B
afzet x verkoopprijs
C
afzet - verkoopprijs
D
verkoopprijs - inkoopwaarde

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopprijs is 15 euro
Brutowinstopslag is 10 euro
Wat is de verkoopprijs
A
15 euro
B
25 euro
C
35 euro
D
45 euro

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule van de verkoopprijs?
A
Inkoopprijs + omzet
B
Inkoopprijs - omzet
C
Inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopprijs is 20 euro
Brutowinstopslag is 50%
Wat is de brutowinstopslag?
A
50 : 100 x 20
B
50 : 20 x 100

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkoopprijs is 5 euro.
Btw is 9%
Wat is de consumentenprijs?

A
9 : 100 X 5= antwoord+5
B
100:9X5=antwoord+5

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies