Les verbes réguliers en -er

Les verbes réguliers en -ER
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les verbes réguliers en -ER

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes réguliers en -re

Slide 2 - Tekstslide

Vervoeg 'adorer' in de 'nous' vorm
A
adore
B
adore
C
adorons
D
adorez

Slide 3 - Quizvraag

Vervoeg 'aller' in de 'je' vorm
A
va
B
vais
C
alle
D
alles

Slide 4 - Quizvraag

vervoeg 'demander' naar de 'vous' vorm
A
demandent
B
demandons
C
demande
D
demandez

Slide 5 - Quizvraag

Vervoeg 'être' naar 'tu'
A
es
B
êtes
C
est
D
sommes

Slide 6 - Quizvraag

vervoeg 'arriver' in de 'on' vorm.
A
arrive
B
arrivent
C
arrivez
D
arrivons

Slide 7 - Quizvraag

vervoeg 'avoir' in de 'elles' vorm

Slide 8 - Open vraag

vervoeg 'chercher' in de 'il' vorm
A
cherches
B
cherchons
C
cherche
D
cherchent

Slide 9 - Quizvraag

vervoeg 'parler' in de 'je' vorm

Slide 10 - Open vraag

vervoeg 'adorer' in de 'elle' vorm
A
adorons
B
adorent
C
adores
D
adore

Slide 11 - Quizvraag

vervoeg 'préparer' in de 'je' vorm

Slide 12 - Open vraag

Nous ..... (parler) à haute voix

Wij praten hardop
A
Parlons
B
Parle
C
Parlez
D
Parlent

Slide 13 - Quizvraag

Vous .... (habiter) à Amsterdam?
A
habitons
B
habite
C
habitent
D
habitez

Slide 14 - Quizvraag

Elle ..... (expliquer) les verbes sur -er

Zij legt de werkwoorden op -er uit
A
expliquons
B
explique
C
expliquent
D
expliques

Slide 15 - Quizvraag

Le prof .... (expliquer) les verbes sur -er

De docent legt de werkwoorden op -er uit
A
expliques
B
expliquez
C
explique
D
expliquent

Slide 16 - Quizvraag

vul de juiste vorm in:
Mes parents ....... (entrer) au café.

Slide 17 - Open vraag

vul de juiste vorm in:
Kiek et Jelle ..... (parler) trop pendant les cours.

Slide 18 - Open vraag

vul de juiste vorm in:
J'/ Je ...... (aimer) faire du foot.

Slide 19 - Open vraag


Vertaal:
Jullie eten een pizza.

Slide 20 - Open vraag

Vertaal:
Wij geven het cadeau

Slide 21 - Open vraag

hij heeft
A
nous avons
B
vous avez
C
il a
D
tu as

Slide 22 - Quizvraag

wij zijn
A
vous êtes
B
nous sommes
C
tu es
D
je suis

Slide 23 - Quizvraag