Elektriciteit vragen BUM les 3

Vragen
Welkom,
Deze les bestaat uit 10 meerkeuze vragen en 5 standaard open vragen. 
Voor je begint met deze les moet je eerst de elektriciteit les 1 basis goed hebben bestudeerd.

Veel succes!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vragen
Welkom,
Deze les bestaat uit 10 meerkeuze vragen en 5 standaard open vragen. 
Voor je begint met deze les moet je eerst de elektriciteit les 1 basis goed hebben bestudeerd.

Veel succes!

Slide 1 - Tekstslide

1. Welk negatieve deeltje van het atoom zorgt ervoor dat we stroom op kunnen wekken?
A
Proton
B
Neutron
C
Elektron
D
Nucleotide

Slide 2 - Quizvraag

2. Een ander woord voor batterij of accu is ...........
A
Renewable
B
Energiebron
C
Stroombron
D
hulpbron

Slide 3 - Quizvraag

3. Een spanningsbron moet genoeg spanning leveren. wat bedoelen we hier mee?
A
Er moeten voldoende vrij elektronen aanwezig zijn, dit kun je aflezen aan het voltage.
B
Er moeten voldoende vrij elektronen aanwezig zijn, dit kun je aflezen aan het aantal ampère.
C
Er moet voldoende spanning op staan, dit lees je af aan het aantal bar.
D
De spanning (het voltage) moet hoog genoeg zijn voor het doel. Daarna moet de bron genoeg ampère kunnen leveren.

Slide 4 - Quizvraag

4. Wat is een stroomkring?
A
Een stroomkring is een gesloten kring waarbij de elektronen van de negatieve pool van een "stroombron" kunnen stromen naar de positieve pool van de stroombron.
B
Een stroomkring is een open kring waarbij de elektronen van de negatieve pool van een "stroombron" kunnen stromen naar de positieve pool van de stroombron.
C
Een stroomkring is een kring waar de stroom van elektronen door heen vliegen en zo spanning op wekken zodat de lampen blijven branden.
D
De stroombron zorgt er voor dat de stroomkring onder spanning blijft staan.

Slide 5 - Quizvraag

5. Als ik heel veel elektronen heb die staan te trappelen in de bron wat weet ik dan over mijn spanning?
A
Heel veel elektronen op 1 plek betekent een lage spanning.
B
Heel veel elektronen op 1 plek betekent een hoge spanning.
C
Heel veel elektronen op 1 plek betekent een laag ampèrage.
D
Heel veel elektronen op 1 plek betekent een hoog ampèrage.

Slide 6 - Quizvraag

6. Het lampje hiernaast gaat branden als:
A
Welk lampje?
B
De schakelaar dicht gaat, er voldoende spanning in de batterij zit en het lampje niet defect is.
C
Zodra je de schakelaar wordt ingedrukt.
D
Als de batterij goed is opgeladen.

Slide 7 - Quizvraag

7. we hebben een stroomkring gemaakt volgens het schema.
Lampje brand niet, wat zou er mis kunnen zijn?
A
Batterij is leeg
B
Lampje is stuk
C
schakelaar is stuk
D
Alle drie de opties zou kunnen!

Slide 8 - Quizvraag

8. De stroomkring is al een poosje gesloten. Het lampje begint steeds minder fel te branden.
Wat is er aan de hand?
A
Het lampje is bijna uitgebrand, tijd voor een nieuw lampje.
B
Het koperdraad wordt steeds warmer, immers al die elektronen vliegen hierdoor.
C
De batterij is bijna leeg
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.

Slide 9 - Quizvraag

9. Welk antwoord bevat de meeste geleiders?
A
ijzer, koper, zilver, aluminiumoxide, goud
B
Koper, PVC, zink, kurk, staal
C
PVC, rubber, kurk, bakeliet, water
D
lucht, water, aarde, atomen, ijzer

Slide 10 - Quizvraag

10. Wat zou de beste elektrische isolator kunnen zijn?
A
De wollen sokken gebreid door Beppe.
B
Het porseleinen servies van je moeder.
C
Die natte stok die in de sloot ligt.
D
Die schaar met die mooi glimmende handvatten

Slide 11 - Quizvraag

11. Vertel in je eigen woorden wat elektrische spanning is.

Slide 12 - Open vraag

12. Vertel in jouw eigen woorden wat stroom is.

Slide 13 - Open vraag

13. Vertel in je eigen woorden wat een stroomkring is.

Slide 14 - Open vraag

14. Geef in je eigen woorden een voorbeeld van een stroomkring en dan geen stroombron, lampje en schakelaar. Iets creatiever!

Slide 15 - Open vraag

15. Ter voorbereiding op de volgende lessen: Als ik een spanning (U) heb en een stroom (I) heb, beiden kan ik meten, wat kan ik dan zeggen over mijn stroomkring?

Slide 16 - Open vraag