oefenen 3.1 en 3.2
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een baan waar een bedrijf iemand voor zoekt.
A
Sollicitatie
B
Vacature
C
Vakbond
D
Arbeidsovereenkomst
Slide 2 - Quizvraag
Is aardbeien plukken een voorbeeld van geschoold of ongeschoold werk?
A
Geschoold werk
B
Ongeschoold werk
Slide 3 - Quizvraag
'Solliciteren'
A
De beëindiging van een baan
B
Solderen op je werk
C
Een werknemer laten weten dat je een bepaalde baan wilt.
Slide 4 - Quizvraag
Rachida is verpleegkundige
A
geschoold werk
B
ongeschoold werk
C
Kan beide
Slide 5 - Quizvraag
Gijs werkt elke dag van 15:00 uur tot 20:00 uur.
Gijs werkt
Gijs werkt
A
Deeltijd
B
Voltijd
Slide 6 - Quizvraag
De moeder van Joël werkt elke dag van 9:00 uur tot 17:00 uur.
De moeder van Joël werkt
De moeder van Joël werkt
A
Deeltijd
B
Voltijd
Slide 7 - Quizvraag
Arbeidsverdeling zorgt voor:
A
Iedereen doet binnen zijn werk waar hij/zij goed in is.
B
Werk wordt verdeeld, zodat het makkelijker wordt.
C
Werk wordt verdeeld over verschillende landen.
D
Iedere maand verander je van werkzaamheden.
Slide 8 - Quizvraag
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een manager
A
Werknemer
B
Werkgever
Slide 10 - Quizvraag
Wanneer eindigt een tijdelijk contract?
A
Dit mag de werkgever bepalen.
B
Zodra er geen werk meer is.
C
Zodra de einddatum van het contract afgelopen is
Slide 11 - Quizvraag
Dit werk doe je als oproepkracht of uitzendkracht.
A
Parttime baan
B
Vaste baan
C
Fulltime baan
D
Flexibele baan
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een werknemer?
A
Iemand die een eigen bedrijf heeft.
B
Iemand die geen vaste baan heeft.
C
Iemand die personeel in dienst heeft.
D
Iemand die in dienst van een baas werkt.
