2.3 Wie leent, maakt schulden

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen?
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden deel 1
§ 2.4 Geld moet rollen!
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen?
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden deel 1
§ 2.4 Geld moet rollen!

Slide 1 - Tekstslide

In deze les leer je over:
- welke vier leenmotieven er zijn;
- hoe je de kredietkosten berekent.
- consumptieve leningen bij de bank of bij  
   een leverancier;
- over de hypothecaire lening.
-consumptieve leningen bij bank of bedrijf
-hypothecaire lening

GOAL!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Noem een reden om
geld te lenen.

Slide 4 - Woordweb

Leenmotieven... 4x!!
Tijdelijk geldtekort
1
Onverwacht dringend geld nodig
3
Voor een duurzaam consumptiegoed
2
Voor een huis (hypotheek)
4

Slide 5 - Tekstslide

BKR=Bureau Kredietregistratie
Een krediet (=lening) van meer dan €250 wordt  geregistreerd bij BKR. Begrijp WAAROM!!!!!????

Slide 6 - Tekstslide

Lening terugbetalen
Als je geld hebt geleend moet je twee "dingen" betalen:
  1. Aflossing (=terugbetalen) 
  2. Rente
volgende slide: video 1
Belangrijk!!!
- schat vooraf in of je de lening steeds op tijd kunt terugbetalen (heb hier volkdoende inkomsten voor???)
- zorg ervoor dat looptijd van de lening korter is dan de levensduur van het product (anders ben je nog aan het betalen terwijl je dat product allang niet meer hebt/ gebruikt!!)
!
= termijnbedrag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Hoe bereken je de kredietkosten?
Je leent € 4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van € 130,-. Wat betaal je aan kredietkosten

Terugbetaald                                 =     € 
Leenbedrag (aflossing)            =     € 
                                                                    ----------   - 
Kredietkosten                               =      €    
= alles wat je meer terugbetaalt dan je geleend hebt

Slide 9 - Tekstslide

Hoe bereken je de kredietkosten?
Je leent € 4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van € 130,-. Wat betaal je aan kredietkosten

Terugbetaald: € 130 x 12 x 3    =     € 4.680
Leenbedrag (aflossing)            =     € 4.000
                                                                    ----------   - 
Kredietkosten                               =      €    680

Slide 10 - Tekstslide

Kredietkosten in procenten van de lening?
Terugbetaald: € 130 x 12 x 3    =     € 4.680
Leenbedrag (aflossing)            =     € 4.000
                                                                    ----------   - 
Kredietkosten                               =      €    680

In procenten:
680 : 4000 x 100% = 17%
?

Slide 11 - Tekstslide

volgende slide: video 2
Consumptief krediet
Hypothecaire lening
=
lening voor de aankoop van een consumptiegoed, 
bijv. een auto.
=
lening voor de aankoop van een onroerend goed, 
bijv. een huis

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

in
Vormen van consumptief krediet
bij een bank
bij een winkel/ bedrijf
Persoonlijke lening
vaste looptijd en vaste rente
Doorlopend krediet
je mag geld telkens weer opnemen tot een (krediet)limiet
Salariskrediet
"rood staan" op je betaalrekening. Vaak hoge rente, afh. van salaris
Koop op afbetaling
terugbetalen in termijnen, hoge rente
Private lease
vast termijnbedrag, artikel is niet jouw eigendom

Slide 14 - Tekstslide

Een doorlopend krediet is in principe bijna hetzelfde als een persoonlijke lening. Bij een Persoonlijke Lening MOET je de maandtermijnen gewoon blijven betalen totdat je hele schuld is afgelost (en natuurlijk de rente betaald hebt!)
Bij een Doorlopend krediet mag je het bedrag dat je al had afgelost OPNIEUW opnemen. En dan begin je dus weer opnieuw met je totale schuld...... 
 
Doorlopend krediet

Slide 15 - Tekstslide

Doorlopend krediet

Slide 16 - Tekstslide

Voor de aankoop van een onroerend goed, bijv. een huis.             

Het huis dient als onderpand.




De bank kan het huis verkopen als de aflossing en rente niet worden betaald.
Hypothecaire lening = hypotheek

Slide 17 - Tekstslide

Omdat het onroerende goed dient als onderpand is de            
                                                 hypotheekrente  lager  /  hoger



Belastingvoordeel: de hypotheekrente (dus niét de aflossing) is aftrekbaar van de inkomstenbelasting! Zie § 6.1.
lager  dan de rente van een consumptief krediet
Hypothecaire lening = hypotheek

Slide 18 - Tekstslide

Wat is géén leenmotief?
A
Tijdelijk geldtekort
B
Onverwacht geldtekort
C
Voor de rente
D
Voor een huis

Slide 19 - Quizvraag

Je leent € 1.000 met een looptijd van 12 maanden en betaalt in maandtermijnen van € 100.
Wat zijn de totale kredietkosten?
A
€ 2200
B
€ 1200
C
€ 1000
D
€ 200

Slide 20 - Quizvraag

Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Koop op afbetaling
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 21 - Quizvraag

Bij welke kredietvorm mag je het afgeloste bedrag steeds weer opnieuw lenen?
A
Hypotheek
B
Koop op afbetaling
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 22 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Als je een hypotheek afsluit, heb je altijd een onderpand.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Welke rente is hoger?
A
de hypotheekrente
B
de rente van een doorlopend krediet

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een aftrekpost bij de inkomstenbelasting?
A
Hypotheekaflossing
B
Hypotheekrente + hypotheekaflossing
C
Onderpand + hypotheekrente
D
Hypotheekrente

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video