In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Bodyparts
Demi Tieleman
Engels groep 4
Bodyparts
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Bodyparts
Slide 2 - Woordweb
Vraag aan de leerlingen welke lichaamsdelen ze al kunnen benoemen in het Engels en vul ze in op het woordweb.
Slide 3 - Video
Deze slide heeft geen instructies
00:30
Welke lichaamsdelen heeft de zanger genoemd?
Slide 4 - Open vraag
kinderen die het Engels nog lastig vinden mogen in het Nederlands antwoorden
00:41
WELKE LICHAAMSDELEN HEEFT DE ZANGER GENOEMD?
Slide 5 - Open vraag
kinderen die het Engels nog lastig vinden mogen in het Nederlands antwoorden
01:07
Waarvoor gebruik je je armen volgens de zanger?
A
om een handstand te doen
B
om te zwaaien naar iemand
C
om een tas te dragen
D
om grote knuffels te geven
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
01:31
Wat zijn bodyparts?
A
kleding
B
lichaamsdelen
C
make-up
D
organen
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
01:53
Waarvoor gebruik je je neus?
A
to smell what's cooking
B
to sing along
C
to sing this song
D
to look around
Slide 8 - Quizvraag
Geef ook de vertaling van de zinnetjes in het Engels
02:14
Slide 9 - Interactieve video
Uiteindelijk laat je de leerlingen nogmaals het lied horen, maar dit keer zingen ze de keywords mee en doen ze de bewegingen uit het filmpje na. Doe als leerkracht zelf ook mee! Leerlingen kunnen eventueel ook het hele lied meezingen. Gebruik eventueel de flashcards om de leerlingen tijdens het lied te ondersteunen.
Voordat je de leerlingen het lied nog een keer laat horen, stel je ze eerst de volgende richtvragen:
Level 1; ‘Can you name the different body parts in this song?’ → Zie de keywords in de tabel ( als een leerling het nog te lastig vind mag hij/zij het in het Nederlands zeggen en zoek je samen het Engelse woord er bij)
Level 2: ‘Hoe zeg je in het Engels waar je een bepaald lichaamsdeel voor gebruikt?’ → I use my …. to….
Level 3: ‘Where can you use your body parts for?’ → to run around, to pick up, to smell, to hear, to taste, to give hugs, to touch, to look, to sing, to shake, to wiggle, to wave, to wrinkle...
02:14
Sta op en doe mee!
Raak het lichaamsdeel aan wat de zanger noemt.
Slide 10 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Welke lichaamsdelen weet je nog?
Mouth
Hand
Eye
Ear
Foot
Nose
Slide 11 - Sleepvraag
Geef leerlingen een beurt om het goede lichaamsdeel naar de juiste Engelse naam te slepen of laat ze op hun eigen apparaat meedoen.
Slide 12 - Tekstslide
Speel nu het Potato Head'' spel. Leg uit dat de potato head als speelgoed al heel lang bestaat en niks anders betekent als aardappelhoofd. Vraag de leerlingen of ze het kennen. Bijvoorbeeld uit Toy story.
Vertel dat iedereen een aardappel tekening (of nog leuker een echte aardappel!) krijgen en verschillende knipbladen met bodyparts waar je uit kan kiezen. Elke keer krijgt één leerling de beurt en draai je de spinner op het digibord. Het onderdeel wat de spinner aangeeft daar moet de leerling die de beurt heeft een zinnetje mee verzinnen. Zoals bij eyes. I,ve got blue eyes. De rest van de klas mag een stel ogen uitkiezen en op de aardappel tekening plakken (of met een pinnetje in de echte aardappel prikken) Zo is iedereen actief bezig.
Wissel uit
"Potato heads"
timer
2:00
Slide 13 - Tekstslide
Kennismaken (cooperatieve werkvorm)
Als ze hun eigen unieke potato head klaar hebben mogen ze met hun potato head door de klas lopen om ze met elkaar kennis te laten maken. Het is de bedoeling dat telkens twee leerlingen hun potato head aan elkaar beschrijven.
Na ongeveer 2 minuten nemen de leerlingen afscheid van elkaar en zoeken ze een andere leerling op met wie ze de oefening herhalen. Tijdens deze oefening categoriseren en vergelijken de leerlingen de lichaamsdelen op de eigenschappen die ze hebben en wat je ermee kan doen.
bijv.: “This is my potato head. It has blue eyes, a big red nose and curly hair. He uses his eyes to see”. Als de ene leerling klaar is wisselen ze van rol. Spoor de leerlingen ook aan om elkaar vragen te stellen, bijv.: “What does your potato head look like?”, “What colour hair does your potato head have?” of “Why does your potato head only have one arm?”.
Makkelijker: Leerlingen die dat nog te moeilijk vinden mogen ook alleen de kleur ogen noemen of de namen van losse lichaamsdelen.