Persoonlijk vnw als lijdend vw
Wie haalt de taart? - Rubén haalt
hem.
Wie koopt de cadeautjes? - Elena koopt ze.
In het Spaans past het pers. vnw. zich aan in geslacht en getal.
¿Quién compra el pastel? Lo compra Ana.
la pizza? ¿La compras tú?
los regalos? Los compro yo
las flores? Las compra Ramón.
NB. in de ontkenning komt no voor lo, la, los, las > No los compro yo.