In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Werk
KNM thema 6
Slide 1 - Tekstslide
Je hebt geld nodig om te leven. Hoe kom je aan dit geld? Bedenk drie manieren.
Slide 2 - Woordweb
0
Slide 3 - Video
Slide 4 - Video
00:19
Wat voor werk doet Bas?
A
Hij is de baas van Scapino
B
Hij is filiaalmanager bij Scapino
C
Hij is schoonmaker bij Scapino
D
Hij is beveiliger bij Scapino
Slide 5 - Quizvraag
00:36
wat moet je allemaal kunnen om filiaalmanager te worden?
Slide 6 - Woordweb
00:57
Bas zegt: ‘Je kunt filiaalmanager worden door onderaan de ladder te beginnen.’ Wat betekent ‘onderaan de ladder beginnen’, denk je?
Slide 7 - Open vraag
6.1: Werk zoeken
We lezen de tekst (p. 64/ 65)
Slide 8 - Tekstslide
Hoe heet een baan waarvoor iemand gezocht wordt?
Slide 9 - Open vraag
Welke mensen horen NIET bij je netwerk?
A
je familie
B
je vrienden op Facebook
C
alle mensen uit je straat
D
alle mensen uit je klas
Slide 10 - Quizvraag
Wat is waar?
Een uitzendbureau....
A
...werkt alleen online.
B
...controleert of jij solliciteert.
C
...solliciteert voor jou.
D
...stuurt e-mails met vacatures, als je dat wilt.
Slide 11 - Quizvraag
Jij wilt je inschrijven bij een uitzendbureau. Wat kan jij het beste doen?
A
Jij schrijft een brief.
B
Jij gaat naar de website van het uitzendbureau.
C
Jij belt met het uitzendbureau.
D
Hij vraagt zijn buurman.
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Wat voor informatie staat er in de vacature?
Waar moet je op letten bij het lezen van een vacature?
Wat kun je doen als je vragen hebt over een vacature?
werkblad 6.1b
Bespreek in tweetallen.
Slide 14 - Tekstslide
oefenen
Bespreek samen (3)
Wat vind jij de beste manier om werk te zoeken? Vertel ook waarom.
Denk aan: Vacatures zoeken op internet of in de krant. Je inschrijven bij een uitzendbureau of aan familie en vrienden vragen of ze vacatures voor je weten.
Je wilt graag je netwerk groter maken. Hoe kun je nieuwe mensen leren kennen?
Slide 15 - Tekstslide
oefenen
werkblad 6.1 c
Vul in & werk samen.
Slide 16 - Tekstslide
6.2 Solliciteren
Je ziet een goede vacature. Je wilt de baan. Dan kan je solliciteren. Je schrijft een sollicitatiebrief.
Lees de tekst op p. 66
Slide 17 - Tekstslide
welke 2 dingen MOET je in je sollicitatiebrief schrijven?
Slide 18 - Open vraag
Wat staat er op je CV?
Slide 19 - Woordweb
Wat zet je NIET op je cv?
A
de cijfers van je opleiding
B
dat je een rijbewijs hebt
C
je werkervaring
D
het vrijwilligerswerk dat je doet
Slide 20 - Quizvraag
diploma
Diplomawaardering: Als je een diploma hebt gehaald in je eigen land, dan kan je dit diploma laten waarderen in Nederland. Het is gratis voor inburgeraars.
Slide 21 - Tekstslide
ervaring
Heb je geen diploma, maar wel ervaring? Dan kun je een ervaringscertificaat aanvragen. Bijvoorbeeld bij een ROC. Je moet dan laten zien wat je weet en kunt.
Slide 22 - Tekstslide
Je hebt geen diploma. Je hebt geen ervaring. Wat kan je dan doen?
Slide 23 - Open vraag
Waar praat je vooral over in een eerste sollicitatiegesprek?
A
uren die je moet werken
B
het salaris
C
je motivatie
D
je taken
Slide 24 - Quizvraag
hoe zorg jij ervoor dat een werkgever positief over jou denkt?
Slide 25 - Woordweb
Je solliciteert voor medewerker in een restaurant. De werkgever vraagt waarom je dit werk wilt doen. Wat kan je het beste zeggen?
A
mijn vriend zei dat ik moet solliciteren
B
ik vind het fijn om eten te maken
C
dit werk is makkelijk
D
voor dit werk krijg je een goed salaris
Slide 26 - Quizvraag
6.3: Het contract
Slide 27 - Tekstslide
Wat staat in een contract?
Slide 28 - Open vraag
contract
Iedereen krijgt een persoonlijk contract.
Voor sommige beroepen is een cao (collectieve arbeidsovereenkomst) Daarin staan afspraken voor alle werknemers met dat beroep in Nederland.
Slide 29 - Tekstslide
Als je werkt, krijg je salaris. Wat is een ander woord voor salaris?
Slide 30 - Open vraag
loon
Als je salaris (= loon) krijgt, krijg je meestal ook een loonstrook. Op een loonstrook staat je brutoloon en je nettoloon.