V1 WEEK 5 chap. 2 Bron G + getallen

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je etui en je boek.
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en doe je zakkie in je TAS.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Plattegrond ZH1A

Slide 3 - Tekstslide

Plattegrond ZH1B

Slide 4 - Tekstslide

Plattegrond ZV1A

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen week 4
1. R Ik ken 10 woorden die met eten en drinken te maken hebben.
2. T1 Ik kan een menukaart begrijpen.
3. R Ik kan een zin ontkennend maken.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 6 - Tekstslide

Vorige les

Slide 7 - Woordweb

kernwoorden
geen
niet
ne ... pas
persoonsvorm
omhelzen
regel toepassen

Slide 8 - Tekstslide

Les mots de la semaine 50
La glace
Aimer – Détester - préférer
Commencer
L’addition
Je prends
Manger
La carte
Pour moi
Mais
Beaucoup
Il fait chaud
J’ai faim
J’ai soif

het ijsje
lekker vinden - een hekel hebben aan, liever hebben
beginnen
de rekening
ik neem
eten
de kaart
voor mij
maar
veel
het is warm
ik heb honger
ik heb dorst

Slide 9 - Tekstslide

Les mots de la semaine 2
Organiser
Payer
Demander
chercher
Bon appétit
Inviter
rentrer
(dans une) Heure
Ça coute
Le fromage
Le jambon
Le coca

organiseren
betalen
vragen
zoeken
eet smakelijk
uitnodigen
thuiskomen
over een uur
het kost
de kaas
de ham
de cola

Slide 10 - Tekstslide

Les mots de la semaine 3
s'il vous plaît
merci
voilà
la viande
le poulet
le poisson
aimer
au revoir
là-bas
la crêpe
le supermarché
c'est bon
alstublieft
dank u wel
alstublieft (als je iemand iets geeft)
het vlees
de kip
de vis
houden van, lekker vinden, leuk vinden
tot ziens
daar
de pannenkoek
de supermarkt
het is lekker

Slide 11 - Tekstslide

Les mots de la semaine 4
le magasin
il y a
seulement
chercher - trouver
souvent
acheter
nouveau
faire les magasins
passer
la boulangerie
regarder
de winkel
er is, er zijn
maar, slechts
zoeken - vinden
vaak
kopen
nieuw
shoppen, winkelen
doorbrengen
de bakkerij
kijken

Slide 12 - Tekstslide

Bron H
Ik kan een zin ontkennend maken

Slide 13 - Tekstslide

Deze ontkenning ga je leren toepassen

Ik ga niet naar het schoolfeest.
wij hebben geen huisdieren.


Slide 14 - Tekstslide

De ontkenning

Slide 15 - Tekstslide

niet / geen
ne.....pas

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

de ontkenning omhelst de...
persoonsvorm

Tu chantes très bien.
Tu ne chantes pas très bien.

Slide 18 - Tekstslide

Maak de zin ontkennend:
Nous chantons dans un groupe de rock.

Slide 19 - Open vraag

Hoe vertaal ik niet en geen in het Frans?

Slide 20 - Open vraag

Waarom moet je eerst de persoonsvorm zoeken als je een zin ontkennend wilt maken?

Slide 21 - Open vraag

blz. 58

Slide 22 - Tekstslide

Chapitre 2
Bron A Luistervaardigheid
Les mots de la semaine 50
Bron B Leesvaardigheid
Les mots de la semaine 2
Bron C Phrases clés 
Les mots de la semaine 3
ww. op er
Bron F Leesvaardigheid
Les mots de la semaine 4
Bron G Phrases clés
Les mots de la semaine 5
Bron H de ontkenning

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen week 
1. R Ik ken de tientallen t/m 100 
2. Ik iets kopen in een winkel.
3. T1 ik kan een zin ontkennend maken.
4. T1 Ik kan de ç uitspreken.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 24 - Tekstslide

Les mots de la semaine 5
Je ne sais pas
d'accord
parce que
dix
vingt
trente
quarante
cinquante
soixante
soixante-dix
quatre-vingts
quatre-vingt-dix
cent
Ik weet het niet
oké
omdat
10
20
30
40
50
60
70 (60 + 10)
80 (4 x 20}
90 )80 + 10)
100

Slide 25 - Tekstslide

Le c cédille
p. 86

Slide 26 - Tekstslide

Phrases clé Acheter quelque chose

Slide 27 - Tekstslide

25a
25b

Slide 28 - Tekstslide

25d

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

27a

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 33 - Tekstslide

Controlevragen
A
a.
B
b.
C
c.
D
d.

Slide 34 - Quizvraag

Nabespreking

Slide 35 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 36 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 37 - Tekstslide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 38 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 39 - Open vraag