2. De industriële samenleving

2. De industriële samenleving
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

2. De industriële samenleving

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.
  • Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
  • Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan.

Slide 2 - Tekstslide

Gevaarlijk en zwaar werk
  •    12 tot 14 uur per dag
  •    6 dagen in de week
  •    Laag loon ( dus vrouw en            kinderen werken ook mee) 
  •    Veel lawaai
  •    Onveilige machines
Regels over arbeidstijden, veiligheid en de hoogte van lonen waren er niet.

Slide 3 - Tekstslide

Werken
Arbeiders werkten in slechte omstandigheden: 
- Lage lonen. 
- Lange dagen - 6 dagen in de week.
- Slechte hygiëne, veel lawaai.
- Gevaarlijke omstandigheden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Vrouwen
zes dagen
Vinger in machine
12 uur 
Kinderen
Geen vakman
geen vakantie 
Mijngas 
Ongelukken 
Veiligheid
Werkdag
Lonen

Slide 6 - Sleepvraag

Woonomstandigheden

Slide 7 - Tekstslide

  WONEN IN EEN KROT

  • Doordat veel mensen naar de steden verhuisden, moesten er veel woningen bij komen. 
  • De woningen werden snel en slecht  gebouwd. 
  • De huizen stonden dicht op elkaar en dicht bij de fabriek. 

Slide 8 - Tekstslide

slechte woonomstandigheden

  • Vaak geen riolering, elektriciteit en waterleiding
  • Door de onhygiënische omstandigheden in de steden braken er vaak besmettelijke ziekten uit, zoals cholera.

Slide 9 - Tekstslide

Engeland 
Nederland 

Slide 10 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
In de deze periode gaan we van handelskapitalisme naar kapitalisme: het liefste een samenleving met zo min mogelijk regels voor arbeiders, voor koop en verkoop. 
Het grootste doel moet zijn: zoveel mogelijk geld verdienen. 

Slide 11 - Tekstslide

 klassen-maatschappij
Door de industrialisatie veranderde de samenleving van een standensamenleving in een klassenmaatschappij.

NIET afkomst was belangrijk, maar werk, inkomen en bezit. 


Slide 12 - Tekstslide

kapitalisme

Slide 13 - Tekstslide

Klassen 
In de kapitalistische samenleving is juist de derde stand belangrijk: dit waren de ondernemers en de arbeiders. 
Maar net als in de standensamenleving waren de tegenstellingen enorm. Daarom hebben we het niet over standen, maar over klassen. 
TOP: rijke onderenemers, zij hadden het geld/kapitaal, woonden in mooie huizen
Onder de top zit de middenklasse. Zij hadden onderwijs genoten, hadden het beter dan de arbeiders, maar niet zo rijk als de top. 
Grootste groep is de arbeidersklasse. Geen bezit. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de armste klasse in de klassenmaatschappij?
A
De ondernemersklasse
B
De derde stand
C
De arbeidersklasse
D
De middenklasse

Slide 15 - Quizvraag

Wat was het verschil tussen de standensamenleving en de klassenmaatschappij?
A
In de standensamenleving kon je opklimmen
B
In de standensamenleving waren de fabriekanten de baas
C
In de klassenmaatschappij kon je opklimmen
D
In de klassensamenleving was de adel de baas

Slide 16 - Quizvraag

Hoe zit de klassenmaatschappij in elkaar?
A
ondernemingsklasse - tussenwegklasse - middenklasse
B
geestelijkheid - adel - derde stand
C
3 standen en dan heb je nog wat boeren hier en daar
D
ondernemingsklasse - middenklasse - arbeidsklasse

Slide 17 - Quizvraag

Sleep de groepen naar de juiste laag in de standen- of klassenmaatschappij.
Standenmaatschappij
Klassenmaatschappij
Adel
Rijke ondernemers
Kantoorpersoneel, winkeliers, docenten
Derde stand
Geestelijkheid
Arbeiders

Slide 18 - Sleepvraag

Standenmaatschappij
Klassenmaatschappij
Midden
klasse
Arbeidersklasse
Adel
Burgers
Geestelijkheid
Ondernemersklasse

Slide 19 - Sleepvraag

Nieuwe uitvindingen 
In deze periode zijn heel veel nieuwe uitvindingen gedaan. Dit noemen we ook wel innovaties. 
Het waren vooral uitvindingen die het leven aangenamer maakten. 
Je kunt denken aan: telefoon, verbrandingsmotor, straatverlichting, inentingen, verdovingen enz. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Wie denk je dat de telefoon heeft uitgevonden?
A
Alexander Graham Bell
B
Martin Cooper
C
Antonio Meucci
D
Johann Philipp Reis

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin past het best bij de bron?
Op de volgende sheet is het uitvergroot.
A
Henri Ford bedacht nieuwe manieren van werken.
B
Henri Ford vond de eerste auto uit.
C
Henri Ford wilde aardig zijn voor de arbeiders.
D
Henri Ford wilde niet te lang werken.

Slide 23 - Quizvraag

Uitvindingen uit de jaren '20
Verkeerslicht, 1920
Haardroger, 1920
Plakpleister, 1920
Leugendetector, 1921
Broodsnijmachine, 1927

Slide 24 - Sleepvraag

Zet de uitvindingen op de juiste volgorde.

Slide 25 - Sleepvraag

Sleepvraag: kies de uitvinder die bij de uitvinding hoort. 
Schietspoel
Spinning Jenny
Cotton Gin
Stoommachine
Kay
Newcomen
Hargreaves
Whitney

Slide 26 - Sleepvraag