In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H2: Omgaan met geld
timer
2:00
Slide 1 - Tekstslide
H 2.2: heb je geld genoeg?
Programma:
Terugblik par. 2.1
Doorlezen par. 2.2
Lesdoelen par. 2.2
Uitleg en instructie
Maken en bespreken opdrachten
Huiswerk volgende les
Reflectie + filmpje
Slide 2 - Tekstslide
Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente
Slide 3 - Quizvraag
Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
Alle antwoorden (A/B/C) zijn goed
Slide 4 - Quizvraag
Spaarrekening: € 1.500 1,2% rente Hoeveel rente na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65
Slide 5 - Quizvraag
De winst bij beleggen noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing
Slide 6 - Quizvraag
Welke spaarmotieven zijn er dus?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor je pensioen
C
Sparen voor rente
D
Sparen uit voorzorg
Slide 7 - Quizvraag
Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt haar moeder.
Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel
Slide 8 - Quizvraag
Startbedrag: €250,-
€255,-
€262,50
261,25
2% rente
5% rente
4,5% rente
Slide 9 - Sleepvraag
Wat is een vorm van beleggen?
A
Sparen op een spaarrekening
B
Kopen van aandelen
C
Kopen van exclusieve sneakers
D
Bitcoins
Slide 10 - Quizvraag
Startbedrag: €250,-
Relatief weinig risico
Relatief gemiddeld risico
Relatief veel risico
Sparen
Beleggen in obligaties
Beleggen in aandelen
Slide 11 - Sleepvraag
Doelmotief
Vermogensmotief
Zekerheidsmotief
Slide 12 - Sleepvraag
Bij beleggen in aandelen hoop je op...
A
Dividend
B
Obligaties
C
Rente
D
Koerswinst
Slide 13 - Quizvraag
H 2.2: Lesdoelen
Je kunt leenmotieven noemen.
Je kunt de kosten van een lening berekenen.
Je kunt uitleggen dat er beperkingen en voorwaarden zijn bij lenen.
Je kunt verschillende vormen van consumptief krediet benoemen en de kosten berekenen.
Je kunt verschillende hypotheekvormen noemen.
Slide 14 - Tekstslide
Uitleg en instructie...
Slide 15 - Tekstslide
Leenmotieven
Slide 16 - Tekstslide
BKR: Bureau Kredietregistratie
Bij het aanvragen van een lening zijn banken en kredietverstrekkers verplicht om een inkomens- en lastentoets te doen.
Leningen zonder onderpand worden geregistreerd bij het BKR in Tiel. Ook je telefoonabonnement als je je toestel niet hebt gekocht!
Slide 17 - Tekstslide
Hoeveel kun je lenen?
Dat hangt af van:
Verdiencapaciteit -> je inkomen
Andere leningen (BKR)
Hoogte van de rente
Slide 18 - Tekstslide
Soorten consumptief krediet
Persoonlijke lening
Doorlopend krediet
Rekening-courant krediet
Koop op afbetaling
Huurkoop
Slide 19 - Tekstslide
Kredietvormen
Consumptief krediet (bank):
persoonlijke lening (lenen en terugbetalen in afgesproken termijnen);
doorlopend krediet (wat afgelost is mag opnieuw opgenomen worden);
rekening-courantkrediet (rood staan bij de bank).
Consumptief krediet (winkel):
koop op afbetaling (meteen eigenaar);
huurkoop (pas eigenaar na aflossing).
Slide 20 - Tekstslide
Aflossing en kredietkosten
Een lening moet je terugbetalen in afgesproken termijnen:
Een termijn is een vooraf afgesproken bedrag waarin een deel van de schuld + rente wordt terugbetaald.
Aflossing: terugbetaling van het leenbedrag.
Rente: een percentage als vergoeding voor het lenen (kredietkosten).
Slide 21 - Tekstslide
Kredietkosten berekenen
Krediet = lening
Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
Slide 22 - Tekstslide
Kredietkosten
Slide 23 - Tekstslide
Hypothecaire lening (hypotheek)
Lening voor de aankoop van een huis of stuk grond.
Kenmerken:
Het huis of het stuk grond is onderpand. Als je de termijnen niet kunt betalen, verkoopt de bank het onderpand om de hypotheek af te lossen.
Lage rente: de bank loopt minder risico dan bij een lening zonder onderpand. Daarom is de rente bij een hypotheek lager dan bij een gewone lening.
Slide 24 - Tekstslide
Hypotheekvormen
Lineaire hypotheek: Aflossing is een vast bedrag -> schuld wordt kleiner, waardoor de maandelijkse rentekosten dalen _ de totale maandelijkse kosten dalen dus gedurende de looptijd.
Annuïteitenhypotheek: Maandelijks betaal je de gehele periode een vast bedrag (= de annuïteit). Deze bestaat uit rente en aflossing. In het begin los je weinig af en betaal je veel rente. Later los je meer af en betaal je minder rente.
Slide 25 - Tekstslide
Hypothecaire leningen
Lening met een onderpand
Lineaire hypotheek
Annuïteitenhypotheek
Slide 26 - Tekstslide
Zijn er vragen???
Slide 27 - Tekstslide
Maken opdrachten
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van
opdrachten
19, 20, 22, 24
van paragraaf 2.2
timer
15:00
Slide 28 - Tekstslide
Bespreken opdrachten 19, 20, 22, 24
Slide 29 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Maken opdrachten par 2.2:
20, 21, 22, en
27, 28, 30, 31 en 32
Na de herfstvakantie:
Rekenopdrachten
maken 1 t/m 9
Slide 30 - Tekstslide
Heb je vragen over het huiswerk, mail mij dan!
Slide 31 - Tekstslide
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Je kunt leenmotieven noemen.
Je kunt de kosten van een lening berekenen.
Je kunt uitleggen dat er beperkingen en voorwaarden zijn bij lenen.
Je kunt verschillende vormen van consumptief krediet benoemen en de kosten berekenen.
Je kunt verschillende hypotheekvormen noemen.
Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.
Slide 32 - Tekstslide
Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
A
Lening
B
Schuld aangaan
C
Leenmotieven
D
Krediet
Slide 33 - Quizvraag
Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Hij heeft onvoldoende geld. Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.
Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort en onverwachts dringend geld tekort
B
tijdelijk geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwachts dringend geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
aanschaf consumptiegoed en dringend geld tekort
Slide 34 - Quizvraag
Welke rente is hoger, de rente die je ontvangt voor je spaargeld, of de rente die je betaalt voor je lening?
A
spaarrente
B
kredietrente
Slide 35 - Quizvraag
Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar. Bereken de kredietkosten.
Slide 36 - Open vraag
Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500,- Hammid kiest er voor om de tv in termijnen te betalen. Hij betaalt 12 termijnen van € 50,-. Bereken de kredietkosten.
A
€ 50,-
B
€ 100,-
C
€ 500,-
D
€ 600,-
Slide 37 - Quizvraag
Voor de aankoop van een caravan sluiten je ouders een lening af van € 10.000,- met een looptijd van 2 jaar.