Pers. + bez. vnw
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Die ogen van ....
A
jou
B
jouw
Slide 7 - Quizvraag
Dit zijn ........ ogen
A
jou
B
jouw
Slide 8 - Quizvraag
Deze tas is van ........
A
jou
B
jouw
Slide 9 - Quizvraag
Dat is ......... tas
A
jou
B
jouw
Slide 10 - Quizvraag
Een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets het bezit is van iemand of iets.
A
peroonlijk
B
bezittelijk
Slide 11 - Quizvraag
‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk
Slide 12 - Quizvraag
‘Uw’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk
Slide 13 - Quizvraag
Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord
Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hun
B
hen
C
mijn
Slide 14 - Quizvraag
Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Welke zijn bezittelijk? (2)
Welke zijn bezittelijk? (2)
A
Hun
B
hen
C
mijn
Slide 15 - Quizvraag
Zij zag hem op straat.
Zij en hem zijn:
Zij en hem zijn:
A
persoonljk
B
bezittelijk
Slide 16 - Quizvraag
Hij heeft haar fiets geleend.
Hij is een:
Hij is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 17 - Quizvraag
Hij heeft haar fiets geleend.
Haar is een:
Haar is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 18 - Quizvraag
Ik geef een cadeau aan hen / hun.
Welke is juist?
Welke is juist?
A
hen
B
hun
Slide 19 - Quizvraag
Ik stuur hen / hun een kaartje.
Welke is juist?
Welke is juist?
A
hen
B
hun
Slide 20 - Quizvraag
Ik heb hen / hun uitgenodigd voor mijn verjaardag.
Welke is juist?
Welke is juist?
A
hen
B
hun
Slide 21 - Quizvraag
Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
😒🙁😐🙂😃
