H3.1

Welkom!
Pak je boek (h3.1), schrift, pen en rekenmachine.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je boek (h3.1), schrift, pen en rekenmachine.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen h3.1:
Je weet wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.
Je weet welke geldfuncties er zijn.
Je weet hoe je het saldo op je betaalrekening controleert.
Je weet welke manieren van betalen er zijn.
 


Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Tips voor aantekening
  • Theorie
  • Opdrachten maken
  • Energizer
  • Les afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Aantekening, schrijf op:
Verschil directe en indirecte ruil:
Directe ruil =
Indirecte ruil =

De geldfuncties:

Soorten geld:

Manieren van betalen:

Saldo berekenen:


Slide 4 - Tekstslide

Geld?

Slide 5 - Tekstslide

Directe ruil en 
indirecte ruil

Het ruilen van goederen tegen goederen noem je directe ruil.

Gebruik je geld om een product te 'ruilen', dan noem je dat indirecte ruil.
Directe ruil

Slide 6 - Tekstslide

Functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Chartaal geld
Contant geld: munten en bankbiljetten.



Contant=Cash=Chartaal

Slide 9 - Tekstslide

Giraal geld 



  • Op je bankrekening
  •  Niet tastbaar

Bank = Giro = Giraal

Slide 10 - Tekstslide

Nieuw saldo berekenen
oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
-----------------
nieuw saldo
+ Positief saldo = Credit Saldo


 - Negatief saldo = Debet Saldo = rood staan          

Slide 11 - Tekstslide

Saldo = het bedrag op je bankrekening
Creditsaldo= positief saldo / tegoed / in de plus
Debetsaldo = negatief saldo / tekort / in de min / rood staan
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen

Slide 12 - Tekstslide

Wat is geen geldfunctie?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Motivatiemiddel
D
Spaarmiddel

Slide 13 - Quizvraag

De benzineprijs is sinds vorige week met €0,05 per liter gestegen. Welke geldfunctie herken je in deze situatie?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel
D
Leenmiddel

Slide 14 - Quizvraag

Je rekent met je mobiel een frikandelbroodje af bij de AH. Welke geldfunctie herken je in de situatie?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel
D
Leenmiddel

Slide 15 - Quizvraag

Mevrouw Peroti volgt elke dinsdag DJ les bij een DJ. Deze DJ komt daarom elke vrijdag in ruil daarvoor zijn haren vlechten bij mevrouw Peroti. Van wat voor ruil is hier spraken?
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil

Slide 16 - Quizvraag

Jely heeft €34,12 op haar bankrekening staan. Waar hoort dit geld bij?
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 17 - Quizvraag

Simon heeft thuis heel veel kleingeld in zijn portemonnee. Waar hoort kleingeld bij?
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 18 - Quizvraag

Als je online iets bestelt bij Bol.com
Waar betaal je dan mee?
A
Pinpas en pincode
B
iDeal
C
Contactloos met je mobiel

Slide 19 - Quizvraag

Als ik op mijn bankrekening €0,81 heb staan. Sta ik dan debet of credit?
A
Credit
B
Debet

Slide 20 - Quizvraag

Maken h3.1
Maak opdracht: 2 t/m 13
Klaar? Maak de samenvatting op de gele badzijde.
timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen h3.1:
Je weet wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.
Je weet welke geldfuncties er zijn.
Je weet hoe je het saldo op je betaalrekening controleert.
Je weet welke manieren van betalen er zijn.
 


Slide 22 - Tekstslide