Startrekenen 1F H6 Breuken
1 / 38
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Het getal 4 is de ... van de breuk.
54
A
Teller
B
Noemer
Slide 7 - Quizvraag
Het getal 4 is de ... van de breuk.
43
A
Teller
B
Noemer
Slide 8 - Quizvraag
Het getal 2 is de ... van de breuk.
21
A
Teller
B
Noemer
Slide 9 - Quizvraag
Het getal 15 is de ... van de breuk.
157
A
Teller
B
Noemer
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
42+41=
63+62=
2012+204=
82+82=
43
65
2016
84
83
4016
164
125
123
Slide 13 - Sleepvraag
108−102=
2015−209=
129−122=
1614−166=
106
206
127
168
107
164
6
7
8
Slide 14 - Sleepvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Vereenvoudig de breuk
42
Slide 19 - Open vraag
Vereenvoudig de breuk
124
Slide 20 - Open vraag
Vereenvoudig de breuk
153
Slide 21 - Open vraag
Vereenvoudig de breuk
129
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Maak de breuk gelijknamig
61+31
A
61+92
B
61+61
C
61+62
D
61+91
Slide 26 - Quizvraag
Maak de breuk gelijknamig
42+81
A
84+81
B
83+81
C
42+41
D
42+42
Slide 27 - Quizvraag
Maak de breuk gelijknamig
101+54
A
55+54
B
101+104
C
51+54
D
101+108
Slide 28 - Quizvraag
Maak de breuk gelijknamig
42+21
A
42+42
B
21+22
C
42+41
D
21+41
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Video
Welke afbeelding past bij de breuk?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 31 - Quizvraag
Welk deel is hier ingekleurd?
Welke afbeelding past bij de breuk?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 32 - Quizvraag
Aan jou wordt gevraagd om de breuk te vereenvoudigen?
Wat moet je bij zo'n vraag doen?
Wat moet je bij zo'n vraag doen?
A
De noemers van de breuk moeten gelijk gemaakt worden.
B
De breuk moet zo klein mogelijk gemaakt worden.
C
De breuk moet van elkaar afgetrokken worden.
D
De breuk moet bij elkaar opgeteld worden.
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de noemer van een breuk?
A
Het bovenste getal van een breuk.
B
Het antwoord in een som.
C
Het onderste getal van een breuk.
D
De kleinste breuk.
Slide 34 - Quizvraag
155+157=
A
1512
B
3012
C
1511
D
3011
Slide 35 - Quizvraag
155+157=
A
1512
B
3012
C
1511
D
3011
Slide 36 - Quizvraag
21+41=
A
62
B
63
C
42
D
43
Slide 37 - Quizvraag
Aan jou wordt gevraagd om de breuk gelijknamig te maken.
Wat moet je doen bij zo'n vraag?
Wat moet je doen bij zo'n vraag?
A
De noemers van de breuk moeten gelijk gemaakt worden.
B
De breuk moet zo klein mogelijk gemaakt worden.
C
De breuk moet van elkaar afgetrokken worden.
D
De breuk moet bij elkaar opgeteld worden.
