Voorbereiding en tips CSE Beeldende vorming

Voorbereiding en tips CSE Beeldende vorming
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Beeldende vormingMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding en tips CSE Beeldende vorming

Slide 1 - Tekstslide

Bij de beeldende vakken gaan de vragen bijna altijd over een (afbeelding van een) kunstwerk.

Vaak staat er een tekst bij: de naam van de maker, de titel van het kunstwerk, het materiaal waarvan het is gemaakt, de maten van het werk, informatie over het werk zelf, de tijd waarin het is gemaakt, enz.

Alle informatie is van belang: ze is aanleiding voor een vraag.
Bekijk de afbeeldingen en lees de informatie dus zorgvuldig door!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Er zijn verschillende soorten vragen. Ze verschillen in moeilijkheid.
De soorten vragen zijn de volgende:
 
• Vragen over de verschijningsvorm: Wat is het? (Is het in 2D of 3D? Is het toegepaste of autonome kunst? Een bouwwerk, schilderij, toegepaste kunst?)
 
• Vragen over de voorstelling: Wat is er te zien? (Beschrijf de voorstelling of aspecten van de voorstelling en de betekenis ervan.)
 
• Vragen over de vormgeving. Die gaan over het gebruik van de beeldaspecten: kleur, vorm, licht,
ruimte en ordening. (Hoe is de compositievorm, het vorm- en kleurgebruik, en de licht-, lijn- en
ruimtewerking? De vragen gaan meestal over de effecten van de vormgevingsaspecten.)
 
• Vragen over de hanterings- of werkwijze: gebruik van het materiaal en de techniek. (Welk materiaal is gebruikt, welke techniek en op welke manier? Wat is het effect van de gebruikte techniek op het totale beeld?)
  
• Vragen over de zeggingskracht: Wat wil de maker overbrengen? Hoe komt het over? Is het agressief, romantisch, feestelijk, energiek, enz.? Waardoor komt dat?
 

 

Slide 4 - Tekstslide

Vervolg soorten vragen:

• Vragen over het proces: Welke fase van het proces is het werk? (Is het een schets of een definitief schilderij? Onderbouw je mening met een argument.)
 
• Vragen over de functie: Heeft het een gebruiksfunctie, symbolische functie, enz.? (Welke functie heeft dit werk? Hoe functioneert het? Geef een argument.)
 
• Vragen over de cultuur-historische achtergrond. Dit verschilt per thema. (Welke betekenis had het beeld of object in de tijd waarin het werk gemaakt?)

Slide 5 - Tekstslide

Goed lezen, begrijpen en doorzien van de vragen is erg belangrijk.

Oefen dat door oefenexamens te maken of zelf verschillende soorten vragen als hierboven te
bedenken.

Slide 6 - Tekstslide

Lees en begrijp de informatie

TIP

Bijna alle vragen beginnen met een stukje informatie gevolgd door ‘Bekijk afbeelding nr...’. Check dus of je de goede afbeelding en informatie hebt.
 
Dat doe je bijvoorbeeld door:
 
- de vraag goed door te lezen (welke informatie geeft de vraag?);
- de kernwoorden van een vraag te onderstrepen;
- te controleren of je de moeilijke woorden in de vraag begrijpt;
- de vraag in eigen woorden te formuleren (waar gaat het om bij deze vraag?);
- het deel van de afbeelding waar de vraag over gaat te omcirkelen of markeren.

Slide 7 - Tekstslide

TIP
Op het examen werk je met bronnen, meestal zijn dat een afbeelding en een stukje tekst. Welke informatie zie, lees of herken je in de bron?
 
Tekstbronnen
- Let in de bron op: uitspraken, beweringen, meningen, beelden, argumenten, die je kunnen helpen bij de beantwoording van de vraag.


Afbeelding: foto’s, schilderijen en cartoons
- Kijk goed naar titel, onderschrift, symbolen, boodschap, beeldelementen, personen (politiekeleiders). Markeer de elementen die je kunnen helpen bij het beantwoorden van de vraag.

- Combineer de bron met de vraag.

Slide 8 - Tekstslide

TIP
Veel vragen gaan over vormgevingsaspecten. Als je daarin een goed inzicht hebt, levert je dat veel punten op! Oefen met de afbeeldingen in dit boek. Bijvoorbeeld door van een afbeelding voorstellingsaspecten te noemen en daarna vormgevingsaspecten. 

TIP
Bij elke vraag staat het aantal punten genoemd dat je kunt halen. Dat ligt meestal tussen 1 en 4 punten. Een vierpuntenvraag komt niet veel voor. Het aantal punten is gekoppeld aan:
- het aantal antwoorden in de vraag (noem 2 kenmeren... → 2 punten)
- de moeilijkheid van de vraag.

Slide 9 - Tekstslide

TIP
Meestal wordt gevraagd om in je antwoord één, twee of drie aspecten te noemen. Beperk je antwoord tot het gevraagde aantal. Geef je meer antwoorden dan gevraagd, dan wordt alleen naar de eerste gekeken.

TIP
Formuleer heel precies je antwoord en gebruik daarbij de volgende tips:
- Gebruik de vraagformulering in je antwoord.
- Beschrijf duidelijk waar je in de afbeelding het gevraagde ziet (bijvoorbeeld een bepaald kleurgebruik dat gevraagd wordt of een bepaalde toepassing van een beeldelement).

Slide 10 - Tekstslide

TIP
 
Als je klaar bent:
- Vermijd pijlen of onduidelijke doorhalingen.
 
- Controleer of je het juiste aantal gevraagde antwoorden hebt gegeven.
 
- Er zijn geen ontbrekende woorden of ontbrekende zinsgedeelten in je antwoord.
 
- Je hebt alle vragen beantwoord. Na de laatste vraag heb je de nummering gecontroleerd en overgeslagen vragen alsnog beantwoord.
 
- Controleer of je tevreden bent over je antwoord.
 
- Bij een oefenexamen: zoek in het correctievoorschrift naar het antwoord en vergelijk dit met jouw antwoord. Bepaal het aantal behaalde punten.

Slide 11 - Tekstslide

Op afbeelding 1 zie je een schilderij van de beroemde 17e -eeuwse kunstenaar Clara Peeters. 
Zij 
staat met name bekend om haar realistische stillevens, maar maakte ook dit werk met
(waarschijnlijk) een portret van zichzelf.
Afbeelding 1 Clara Peeters, Vanitas met hoogstwaarschijnlijk zelfportret (ca. 1613-1620).

Slide 12 - Tekstslide

Afbeelding 2 Detail uit Clara Peeters, Stilleven met bloemen en gouden bekers (1612).

Slide 13 - Tekstslide

2p 1 Bekijk afbeelding 1.

Peeters’ schilderijen zijn onder andere populair omdat zij goed was in het realistisch uitbeelden van de stofuitdrukking.
→ Noem twee plekken op het schilderij waar je ziet dat Peeters goed was in het realistisch uitbeelden van stofuitdrukking.

Slide 14 - Open vraag

Antwoord:
 
Je ziet dat Peeters goed was in het realistisch uitbeelden van de stofuitdrukking in het kant rondom haar nek en de zeepbel naast haar hoofd.
 
Andere goede antwoorden zijn bijvoorbeeld: de gouden bokaal op tafel, de groene stof linksachter en de bloemen.

Slide 15 - Tekstslide

Uitwerking:
 
Soort vraag: Er wordt gevraagd naar de stofuitdrukking. Dat is een begrip dat hoort bij de beeldende aspecten. Het is dus een vraag over de vormgeving van het werk.
 
Lezen en begrijpen: Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden, moet je weten wat het examenbegrip stofuitdrukking betekent.
 
Antwoorden: Let bij het antwoorden op:
- Je kunt twee punten krijgen en er worden twee antwoorden gevraagd. Geef er
niet meer!
- Gebruik de vraagformulering in je antwoord en geef een duidelijk antwoord.
‘Je 
ziet de stofuitdrukking in de geschilderde stoffen’ is bijvoorbeeld vaag.

Slide 16 - Tekstslide

1p 2 Bekijk afbeelding 1.

Peeters schilderde hier niet gewoon een stilleven, maar ze schilderde er ook een vrouw naast. Dit is zeer waarschijnlijk een zelfportret.
→ Noem een voordeel van het schilderen van een zelfportret in plaats van het schilderen van een model.

Slide 17 - Open vraag

Antwoord: 
Voorbeelden van een goed antwoord zijn:
 
- Een voordeel van jezelf schilderen is dat het gratis is, voor een model moet je
betalen.
- Een voordeel van jezelf schilderen is dat het makkelijk is: je kunt zoveel tijd
nemen als je wilt en je bent niet afhankelijk van een ander.
- Een voordeel van jezelf schilderen is dat het een onderzoek kan zijn naar je eigen persoonlijkheid/identiteit.
- Een voordeel van jezelf schilderen is dat je niet afhankelijk bent van de wensen
van een opdrachtgever.

Slide 18 - Tekstslide

Uitwerking:
 
Soort vraag: Dit is een vraag over de verschijningvorm: schilderij (zelfportret).

Lezen en begrijpen: Om de vraag goed te kunnen beantwoorden, moet je weten wat het examenbegrip zelfportret betekent. Bovendien moet je goed lezen, zodat je niet per ongeluk een voordeel geeft van het schilderen van een model.

Antwoorden: Let bij het antwoorden op:
- Je kunt één punt krijgen en er wordt één antwoord gevraagd. Geef er dus niet
meer!
- Gebruik de vraagformulering in je antwoord.

Slide 19 - Tekstslide

1p 3 Bekijk afbeelding 1 en 2.

Naast het grote portret van een vrouw verstopte Peeters allerlei kleine (zelf)portretjes in de verschillende bollingen van de voorstelling. Dat deed ze bij meerdere schilderijen.
Een voorbeeld hiervan zie je op afbeelding 2.

→ Wat was de functie van het schilderen van de kleine (zelf)portretten?

Slide 20 - Open vraag

Afbeelding 2 Detail uit Clara Peeters, Stilleven met bloemen en gouden bekers (1612).

Slide 21 - Tekstslide

Antwoord:   

Door het schilderen van de kleine zelfportretten laat Peeters zien hoe goed ze kan schilderen. Ze maakt zo een soort reclame voor zichzelf. Het heeft een wervende functie.

Slide 22 - Tekstslide

Uitwerking:
 
Soort vraag: Dit is een vraag naar de functie van een bepaald element van de voorstelling.

Lezen en begrijpen: In de vraag staat het woord ‘functie’.
Het is handig als je dan 
meteen al denkt aan de verschillende functies van kunst die je kent.

Antwoorden: Let bij het antwoorden op:
- Je kunt één punt krijgen en er wordt één antwoord gevraagd. Geef er dus niet
meer!
- Gebruik de vraagformulering in je antwoord.
- Bij het antwoorden bedenk je welke functies van kunst er zijn. Je kunt bijvoorbeeld denken aan esthetisch, religieus, waarschuwend of toegepast.
 
Sommige hiervan vallen duidelijk af, zoals religieus.
 
Voor een esthetische/decoratieve functie is het element eigenlijk te klein. Je ziet het bijna niet met al die andere elementen op het schilderij. Juist omdat je zo goed moet kijken, is het een goede reclame: zo precies kan Peeters dus schilderen.

Slide 23 - Tekstslide

Classroom

Deze oefenvragen zijn terug te vinden in Classroom.

Ook het examen van 2019 en 2021 zijn toegevoegd, zodat je kunt oefenen met het maken van het CSE Tekenen op 24 mei!

Heel veel succes!

Slide 24 - Tekstslide