mardi le 13 juin

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

In het Frans zegt een bezittelijk voornaamwoord iets over...
A
het bijvoeglijk naamwoord
B
het werkwoord
C
het zelfstandig naamwoord
D
het lidwoord

Slide 2 - Quizvraag

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (mijn) maison(la)
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 3 - Quizvraag

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (mijn) photo(la)
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 4 - Quizvraag

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (zijn) chat(le)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 5 - Quizvraag

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (zijn) fils(le)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 6 - Quizvraag

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
Voilà (haar) soeur(la).
A
son
B
sa
C
ses

Slide 7 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
mijn vriendin=
A
ma amie
B
mon amie

Slide 8 - Quizvraag

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
Voilà (haar) robe(la).
A
son
B
sa
C
ses

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn aanwijzende voornaamwoorden in het Frans?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des

Slide 10 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ chaussures (les)
A
ce
B
cette
C
ces
D
cet

Slide 11 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ homme(le)
A
ce
B
cette
C
ces
D
cet

Slide 12 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord
...............robe(la)
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces

Slide 13 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ monsieur(le)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 14 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ agenda(le)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 15 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ guitare(la)
A
ce
B
cette
C
ces
D
cet

Slide 16 - Quizvraag

Imparfait: Wat is de stam voor deze werkwoordstijd?
A
Nous - vorm zonder ONS
B
Vous-vorm zonder -ez
C
Hele werkwoord - ER
D
Hele werkwoord -IR

Slide 17 - Quizvraag

De uitgang van de werkwoorden RE eindigt de passé composé op ?
A
i
B
é
C
re
D
u

Slide 18 - Quizvraag

De uitgang van de werkwoorden IR eindigt de passé composé op ?
A
u
B
é
C
i
D
és

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn de uitgangen in de P van de werkwoorden op -ir?
A
is, is, it, ons, ez, ent
B
e, es, e, ons, ez, ont
C
is, is, it, issons, issez, issent
D
e, es, e, ons, ez, ent

Slide 20 - Quizvraag

Hoe maak je de futur simple van de werkwoorden op -RE?
A
hele werkwoord + uitgangen van imparfait
B
hele werkwoord - e + uitgangen van avoir
C
hele werkwoord + uitgangen van avoir
D
hele werkwoord - e + uitgangen van imparfait

Slide 21 - Quizvraag

werkwoorden op -re in de passé composé
Vous..... (vendre) la maison.
A
avons vendru
B
avons vendu
C
avez vendru
D
avez vendu

Slide 22 - Quizvraag

met welk werkwoord worden de regelmatige werkwoorden -ir in de passé composé vervoegd?
A
avoir
B
être

Slide 23 - Quizvraag

werkwoorden op - er
Je ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 24 - Quizvraag

werkwoorden op -re in de présent
Tu.............(vendre)
A
vends
B
vende
C
vend
D
vendes

Slide 25 - Quizvraag

werkwoorden op -re in de présent
Ils .............(perdre)
A
perds
B
perdent
C
perd
D
perdez

Slide 26 - Quizvraag

- leren voor de toets:
oefenen woordjes en grammatica

Slide 27 - Tekstslide