24/25 week 1

Unité 4 - Santé
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Unité 4 - Santé

Slide 1 - Tekstslide

  • planner
  • culture
  • grammaire & parler
  • les devoirs
Le but: à la fin de ce cours:
  • weet je wat de leerdoelen zijn deze periode
  • heb je meer geleerd over culturele verschilllen tussen NL en FR
  • kun je vertellen waar je pijn hebt in het Frans

Slide 2 - Tekstslide

Unité 4: Santé
Les objectifs du chapitre
  • berichten op een forum begrijpen over gezondheid
  • een gesprek bij de dokter en de apotheek begrijpen en voeren
  • vertellen dat je ziek bent
  • vertellen waar je last van hebt
Vocabulaire
  • gezondheid
  • lichaam
Grammaire
  • La négation
  • werkwoorden op -er en -re
  • werkwoord aller
TT en eindtoets
TT - luistertoets
TW - unité 4 (voca, gramm, schrijven)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

la santé en France
>Il y a 291000 docteurs
       > Il y a plus de 500 hopitaux et cliniques
> Il y a plus de 22000 pharmacies
> Il y a presque 1000 pharmacies À Paris

Slide 6 - Tekstslide

la santé
l'hôpital
le médicament
tomber malade
la maladie
le médecin
le mal
de gezondheid
het ziekenhuis
de dokter
ziek worden
de ziekte
het medicijn
de pijn

Slide 7 - Sleepvraag

Culture - page 8 et 9
Lees de tekst door

Klaar? Beantwoord de vragen op blz 9

Slide 8 - Tekstslide

Hervé heeft hoofdpijn en moet hoesten. Wie kan hij het beste bellen?
A
le généraliste
B
le SAMU
C
le spécialiste

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het doel van de slogan Pour votre santé, pratiquez une activité physique régulière ?
A
Ervoor zorgen dat Fransen gezond eten.
B
Ervoor zorgen dat Fransen meer gaan sporten
C
Ervoor zorgen dat Fransen minder medicijnen gebruiken.

Slide 10 - Quizvraag

Welke bewering is waar?
A
Franse schoolmaaltijden moeten aan strenge eisen voldoen.
B
Snacks en zoete nagerechten zijn op Franse scholen verboden
C
Veel Franse scholen bieden dieetmaaltijden aan

Slide 11 - Quizvraag

Wat eten de meeste Fransen tussen de middag?
A
een broodje
B
een snack
C
een warme maaltijd

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een carte européenne d’assurance maladie ?
A
Een Europese verzekeringspas.
B
Een Franse ziektekostenverzekeringspas.
C
Een kaart waarmee je bij de huisarts kunt betalen.

Slide 13 - Quizvraag

Sophie ziet hoe een voetganger wordt aangereden. Wie moet hij bellen?
A
le généraliste
B
le SAMU
C
le spécialiste

Slide 14 - Quizvraag

Aïe, j'ai mal!

Slide 15 - Tekstslide

Avoir mal à - pijn hebben aan

Ik heb pijn aan ....

Hij heeft pijn aan ......


Slide 16 - Tekstslide

Avoir mal à - pijn hebben aan
J'ai
Tu as
Il,elle a
Nous avons
Vous avez
Ils, elles ont
mal à
la tête
la jambe
la main
onderwerp - werkwoord - rest

Slide 17 - Tekstslide

au , à la, à l', aux
à le     =  au        j'ai mal au doigt ( ik heb pijn aan de/mijn) vinger
à la     =  à la      j'ai mal à la tête (ik heb hoofdpijn)
à l'       =  à l'       j'ai mal à l'oreille (ik heb pijn aan het /mijn oor)
à les   =  aux     j'ai mal aux oreilles (ik heb pijn aan de/mijn oren)
apprendre 10 blz 40

Slide 18 - Tekstslide

Avoir mal à - pijn hebben aan
J'ai
Tu as
Il,elle a
Nous avons
Vous avez
Ils, elles ont
mal au
mal à la
mal à l'
mal aux
doigt
tête
l'oreille
oreilles
onderwerp - werkwoord - rest

Slide 19 - Tekstslide

J'ai mal ... jambe (v).
A
à le
B
à la
C
aux
D
à l'

Slide 20 - Quizvraag

Elle a mal ...
A
à les épaule
B
au épaule
C
à la épaule
D
à l'épaule

Slide 21 - Quizvraag

Ils ont mal ... genoux (mv).
A
à les
B
aux

Slide 22 - Quizvraag

Uitspraaktips
  • Overdrijf, parle français
  • Spreek de laatste letter niet uit (maar je zegt wel j'ai mallll)
  • Plak woorden aan elkaar (j'ai mal aux oreilles)...

j'ai
spreek je uit als
zjee 
au/aux
spreek je uit als 
oo
que/qu'
spreek je uit als 
kuh

Slide 23 - Tekstslide

Écrire et parler
Tu as mal où? Vous avez mal où?

Wat: geef antwoord  Maak meerdere zinnen 
Hoe: in je schrift / op blz 41 in je boek
Hulp: apprendre 1 blz 38 en apprendre 10 blz 40
Tijd: 5 minuten
Klaar: maak ook 2 zinnen met een ontkenning erin
timer
5:00
onderwerp - werkwoord - rest

Slide 24 - Tekstslide

Parler
Tu as mal où? Vous avez mal où?

La négation?

Slide 25 - Tekstslide

Les devoirs

leren apprendre 1 blz 37
Maken exercice 3a en 3b blz 11

Slide 26 - Tekstslide

Regarder
page 10

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Franse woorden geleerd

Slide 30 - Woordweb

Wat heb je geleerd
le SAMU, une pharmacie, un généraliste
culturele verschillen Frankrijk - Nederland?
Ik heb pijn aan ....
nieuwe woorden geleerd?


Slide 31 - Tekstslide

Tu comprends?
  • Ik heb hoofdpijn - j'ai mal à la tête
  • Ik heb buikpijn - j'ai mal au ventre
  • Ik heb pijn aan de arm -  j'ai mal au bras
  • ik heb oorpijn - j'ai mal aux oreilles

Slide 32 - Tekstslide

BUTS
- je kunt een gesprek over gezondheid begrijpen
- je kent woorden die te maken hebben met gezondheid
- je weet hoe je woorden leert met behulp van kaartjes

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Les parties du corps 

Slide 35 - Tekstslide


A
Tu as la gorge rouge.
B
Bouge la jambe.
C
Tu as de la fièvre?
D
Tu as le bras cassé.

Slide 36 - Quizvraag