Trede 24: schrijven

Trede 24

-LETTERLIJK
-HET PLEIDOOI
-IN SAMENHANG
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Trede 24

-LETTERLIJK
-HET PLEIDOOI
-IN SAMENHANG

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
-Je hanteert tekstconventies voor artikelen.
-Je gebruikt de meest voorkomende leestekens foutloos.
-Je formuleert argumenten en tegenargumenten.
-Je geeft argumenten voor en tegen weer in een betogende tekst.
-Je hanteert figuurlijk taalgebruik, zoals uitdrukkingen.
-Je zorgt voor samenhang tussen de alinea’s.

Slide 2 - Tekstslide

ARTIKEL

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Tekstslide

Artikel schrijven

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Leestekens
Punt

Een punt zet je aan het eind van een zin.
Gebruik je bij afkortingen: etc. – enz. – P.J. Pietersen.
Niet alle afkortingen schrijf je met punten: CDA, VARA.

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens
Komma
Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
  • Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
  • In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint.
Voorbeeld:
Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de ‘operatie’ goed doorstaan.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Voorbeeld:
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

Slide 9 - Tekstslide

Leestekens
  • Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Voorbeeld:
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

  • Een bijstelling zet je tussen komma’s.
Voorbeeld:
Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.

Slide 10 - Tekstslide

Leestekens
  • Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.

Voorbeeld:
Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een cd.

Slide 11 - Tekstslide

Leestekens
Puntkomma

Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen door een punt.

Voorbeeld:
Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.

Slide 12 - Tekstslide

Leestekens
Dubbele punt

  • Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.

  • Een dubbele punt staat voor een verklaring.
Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.

  • Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen (de directe rede).
Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’

Slide 13 - Tekstslide

Leestekens
Aanhalingstekens

  • Aanhalingstekens gebruik je als je citeert.
‘Als het aan mij ligt,’ zei Bush,’ krijgt hij een eerlijk proces.’

  • Als je een andere dan normale betekenis gebruikt.
Hij had daar tijdens de oorlog een ‘prettige’ tijd.

Slide 14 - Tekstslide

Leestekens
Uitroepteken

Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.

Hou daar mee op!
Geweldig!


Slide 15 - Tekstslide

Leestekens
Vraagteken

  • Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag.
Was jij de eerste die de berg beklom?
De leraar vroeg: ‘Was jij de eerste?’

  • Geen vraagteken:
Hij vroeg me of ik de eerste was.


Slide 16 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil
timer
1:00
timer
0:40

Slide 17 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven
timer
0:40

Slide 18 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben
timer
0:40

Slide 19 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Donna kwam te laat op school ze had de bus gemist
timer
0:40

Slide 20 - Open vraag

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
timer
0:20
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
timer
0:20
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
timer
0:20
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
timer
0:20
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
timer
0:20
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
timer
0:20
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quizvraag

Argumenten en tegenargumenten

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Argumenten 
Argumenten gebruik je om de lezer te overtuigen van je gelijk. Waar let je op bij het formuleren van je argumenten? 

1. Jouw argument moet geloofwaardig zijn. 
Het argument moet je kunnen controleren. Het moet berusten op een feit en niet op een mening.

Bijvoorbeeld:
Dit argument heb ik gelezen in een onderzoek. 
In het journaal heb ik gezien dat ...


Slide 29 - Tekstslide

Argumenten
2. Jouw argument moet interessant zijn. 
De lezer moet zich kunnen verplaatsen in je argument. Hij kan zichzelf de volgende vraag stellen. Geldt dat ook voor mij?

Bijvoorbeeld
Veel jongeren blijken gehoorschade te hebben....

Slide 30 - Tekstslide

Argumenten
3. Jouw argument moet herkenbaar zijn. Daarom begin je een argument met een signaalwoord. 

Bijvoorbeeld: 
Ten eerste ..., Ten tweede ..., Ten slotte ...
Bovendien ...
Want ...
Omdat ...

Slide 31 - Tekstslide

Argumenteren
Formuleer een argument voor de stelling: 

Een kind dat pest moet door de rest van de klas teruggepest worden.

Slide 32 - Tekstslide

Een kind dat pest moet door de rest van de klas teruggepest worden.
timer
1:00

Slide 33 - Open vraag

Argumenteren
Formuleer een argument tegen de stelling: 

Een kind dat pest moet door de rest van de klas teruggepest worden.

Slide 34 - Tekstslide

Een kind dat pest moet door de rest van de klas teruggepest worden.
timer
1:00

Slide 35 - Open vraag

Tegenargument weerleggen
Niet iedereen is het eens met de stelling van de schrijver. De mensen die het niet eens zijn met de stelling van de schrijver hebben ook argumenten = tegenargumenten

Bijvoorbeeld: het wordt heel druk in school. Hierdoor kunnen leerlingen zich niet concentreren. 

Als je een tegenargument weerlegt dan vertel je waarom een tegenargument onjuist is. 

Bijvoorbeeld: het wordt niet te druk in de school, omdat de muren tussen de deuren wit zijn. De gekleurde deuren zorgen juist voor meer sfeer. 

Slide 36 - Tekstslide

Tegenargument weerleggen
Stelling: Je mobiel gebruiken op de fiets is je eigen verantwoordelijkheid.

1. Schrijf een tegenargument op. 
2. Schuif het blaadje door en de volgende leerling weerlegt dit argument.
3. Schuif het blaadje weer door en de volgende leerling schrijft een tegenargument op. 
4. Schuif het blaadje door en de volgende leerling weerlegt dit argument.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Figuurlijk taalgebruik
Je kent het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik. Schrijvers maken heel veel gebruik van figuurlijk taalgebruik. Zoveel zelfs, dat we vaak niet eens door hebben dat er gebruik wordt gemaakt van figuurlijk taalgebruik. Waarschijnlijk doe jij dat ook al ongemerkt als je een tekst schrijft. 


Slide 39 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Je gebruikt figuurlijk taalgebruik in teksten omdat figuurlijk taalgebruik voor afwisseling in woordgebruik zorgt. Die variatie maakt dat het voor de lezer prettiger is om de tekst te lezen.

Ook kan een uitdrukking (figuurlijk taalgebruik) soms duidelijker uitleggen wat je bedoelt. 

Bekijk hieronder maar eens naar de voorbeelden:
-Stations Amsterdam en Schiphol gaan weer op de schop (het is lastig om zo'n station letterlijk op een schop te leggen) .
-Veteranen zijn gegroeid van gevechten, al liggen ze er ook wakker van. (Hoe lang zijn ze dan geworden?).

Slide 40 - Tekstslide

Alinea's verbinden

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link

Nog even oefenen met drogredenen


https://create.kahoot.it/details/drogredenen/8b3ca127-e709-4103-aee6-7db82574f287

Slide 43 - Tekstslide

Leren voor de toets
Trede 23:                                                                Trede 29:
-Leestekens                                                          -Argumenteren
-Klim in de pen
-Ik vind

Trede 24:                                                                 Showbie:
-O, is dat zo?                                                          Uitleg (powerpoints/ lessonUp)
-Daarom is geen reden
-Dus dat!
-Letterlijk
-Het pleidooi
-In samenhang


Slide 44 - Tekstslide

Workshopsessie
TREDE 24

-LETTERLIJK (ALLE OPDRACHTEN)

Slide 45 - Tekstslide