Les herhalen werkwoorspelling + quiz

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Welkom!

- Oefenen werkwoordspelling

- Quiz beeldspraak + woordenschat Nederlands

Hoe gingen de verkoopgesprekken?

Wat gaan we doen?

- Korte uitleg

- Gezamenlijke opdracht

- Zelfstandig aan het werk

- Quiz!

Werkwoordspelling:

- Persoonsvorm tegenwoordige tijd

- Persoonsvorm verleden tijd

- Voltooid deelwoord

- Sterke en onregelmatige werkwoorden

Persoonsvorm tt

Bij jij/hij/zij/u:

-t achter de stam

behalve als je/jij erachter staat!

Bij wij/zij/jullie:

hele werkwoord

Persoonsvorm vt

Haal -en van het hele werkwoord af

Eindigt het op een medeklinker

uit 't ex-fokschaap?

Dan ik-vorm +TE(N)

Zo niet, ik-vorm +DE(N)

Voltooid deelwoord

Is het gesleept of gesleepd?

Is het gedweilt of gedweild?

Als de laatste letter van de STAM (hele ww - en) eindigt op een letter in 't ex-fokschaap (of 't kofschip),

dan schrijf je een T 

Dus: gesleept (slepen) en gedweild (dweilen)

Waarom (gebeuren) dit nou altijd bij mij?

Het is (gebeuren), nu is er niets meer aan te doen.

Kijk eerst of het de pv is of niet!

Waarom (gebeuren) dit nou altijd bij mij?

Gebeuren = pv

Stam + t = gebeurt

Het is (gebeuren), nu is er niets meer aan te doen.

Gebeuren = niet pv

gebeuren, R zit niet in 't kofschip, dus = gebeurd

Samen oefenen

1. Dat gaat ze wel doen, ze heeft het immers (toezeggen).
2. Gisteren (laden) de verhuizers alle verhuisdozen in.
3. (Beantwoorden) je dat mailtje niet?
4. Tijdens het gesprek hebben we stevig (onderhandelen).
5. Nu (worden) het mij even te veel.
6. Ik (houden) u hiervan op de hoogte.
7. Zoals tijdens het gesprek is (beloven), mail ik u de offerte.
8. Een zin (eindigen) altijd met een punt.

Samen oefenen

1. Dat gaat ze wel doen, ze heeft het immers toegezegd.
2. Gisteren laadden de verhuizers alle verhuisdozen in.
3. Beantwoord je mijn mailtje niet?
4. Tijdens het gesprek hebben we stevig onderhandeld.
5. Nu wordt het mij even te veel.
6. Ik houd u hiervan op de hoogte.
7. Zoals tijdens het gesprek is beloofd, mail ik u de offerte.
8. Een zin eindigt altijd met een punt.

Opdracht:

Bedenk een zin met daarin een (vervoegd) werkwoord.

Schrijf deze zin op, zonder het werkwoord al te vervoegen.

Geef je papier dan door aan degene naast je.

Hij/zij vult het werkwoord juist in, en schuift het papier dan weer door naar de volgende. Deze kijkt na of het klopt, en schrijft weer een nieuwe zin op.

Aan de slag

In je boek maak je de opdrachten op bladzijde 274

Over +/- 10 minuten nabespreken

Quiz beeldspraak + woordenschat

Log in op LessonUp (per tweetal!)

Houd de antwoorden voor jezelf (dus niet door de klas roepen)

Degenen met de meeste punten, kan iets lekkers winnen!

1e deel: woordenschat

Kies het juiste woord bij de omschrijving!

Tien seconden!

Het strikt volgen van de regels

1. Bureaucratisch
2. Democratisch
3. Perfectonistisch
4. Exocentrisch

Stilstaan

1. Reminiceren
2. Kelderen
3. Inzinken
4. Stagneren

Klantenkring

1. Profiteur
2. Conjunctuur
3. Klandizie
4. Liquiditeit

Een tekort aan iets

1. Schaarste
2. Opbrengst
3. Nivellering
4. Opoffering

Opbrengst

1. Recessie
2. Ruilvoet
3. Compensatie
4. Rendement

Maken, produceren

1. Prepareren
2. Verstrekken
3. Vervaardigen
4. Bewerken

Bedrijf

1. Akte
2. Eenheid
3. Firma
4. Dienst

Contactpersoon bij een eerdere werkgever, bijvoorbeeld om naar te verwijzen op je cv.

1. De afgevaardigde
2. De kapitein
3. De redacteur
4. De referentie

Winstgevend/goedlopend

1. Aanhoudend
2. Productief
3. Subjectief
4. Objectief

Levensbehoefte, noodzakelijk

1. Primair goed
2. Secundair goed
3. Hyperoniem
4. Preparatie

2e deel: uitdrukking en gezegden

Kies de juiste uitdrukking/gezegde bij de omschrijving,

of andersom!

Wie A zegt, moet ook B zeggen.

1. Je moet je zinnen afmaken.
2. Je moet je bewust zijn van de mogelijke consecuenties
3. Als je ergens mee begint, moet je het ook afmaken.
4. Je kunt altijd een tegenreactie verwachten.

Met de hakken over de sloot.

1. Je doet niet goed genoeg je best.
2. Je doet heel goed je best.
3. Nog maar net, op het nippertje.
4. Je bent gevaarlijk bezig.

Voet bij stuk houden.

1. Je zegt wat je denkt.
2. Je geeft niet toe.
3. Je blijft staan waar je staat.
4. Je komt onaangekondigd ergens binnen.

Praatjes vullen geen gaatjes

1. Mensen geloven niet wat je zegt.
2. Het is het omgekeerde van hoe het zou moeten zijn.
3. Woorden helpen niet, men wil ook daden zien.
4. Er wordt van je verwacht dat je goed je best doet.

Laten zien of horen dat je iets weet.

1. Leven in de brouwerij brengen.
2. Het achterste van je tong laten zien.
3. Een koekje van eigen deeg.
4. De spijker op de kop slaan.

De eerste stap doen naar een gevaarlijke onderneming.

1. De kat de bel aanbinden.
2. Dat is mosterd na de maaltijd.
3. Hard van stapel lopen.
4. Wie de bal kaatst kan hem terug verwachten.

Aangeven dat je iets niet weet.

1. Joost mag het weten.
2. Anita mag het weten.
3. Jaap mag het weten.
4. Loes mag het weten.

Het lijkt op een begin, maar het is nog geen resultaat.

1. Een doorn in het oog zijn.
2. De gelegenheid maakt de dief.
3. Van uitstel komt afstel.
4. Eén zwaluw maakt nog geen zomer.

Met vriendelijkheid bereik je meestal het meeste.

1. Water bij de wijn doen.
2. Door de bomen het bos niet meer zien.
3. Met honing vangt men meer vliegen dan met azijn.
4. Beter een half ei dan een lege dop.

Ondanks dat je ouder wordt, blijf je dezelfde eigenschappen houden.

1. Daar kraait geen haan naar.
2. Een vos verliest zijn haren, maar niet zijn streken.
3. Met de hand over het hart strijken.
4. Men moet geen slapende honden wakker maken.

Tot morgen!