2T Unité 4 herhalen

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Ga rustig zitten, Pak je laptop, Ga naar LESSONUP

Unité 4 - Révision

klas 2

Tu es allé-e où pendant tes vacances?
(Waar ben jij gegaan tijdens je vakantie?)

1. Je suis allé(e) à Paris.
2. Je suis allé(e) en Espagne.
3. Je suis resté(e) aux Pays-Bas
4. Je suis allé(e) à l'étranger.

Combien de jours tu es resté(e) ?
(Hoeveel dagen ben jij gebleven?)

1. Je suis resté(e) trois jours.
2. Je suis resté(e) cinq jours
3. Je suis resté(e) une semaine.

Qu'est-ce que tu as fait pendant tes vacances?
(Wat heb je gedaan tijdens je vakantie?)

1. J'ai visité les musées.
2. J'ai mangé aux restaurants.
3. J'ai beaucoup dormi.
4. J'ai pris des photos

Wat betekent "J'ai peur "

1. Ik heb zin in
2. Ik ben bang

Wat betekent : J'ai peur des crocodiles.

Wat betekent : Au secours!

Kies de juiste vorm:
Tu … demain matin ? (partir - présent)

1. part
2. pars
3. partent
4. partons

Kies de juiste vorm:
Vous … en vacances en juillet ? (partir - présent)

1. part
2. pars
3. partez
4. partons

Kies de juiste vorm:
Nous… tôt ce matin. (partir - présent)

1. part
2. pars
3. partez
4. partons

Kies de juiste vorm:
Je … en voiture. (partir - passé composé)

1. suis parti
2. suis partis
3. suis partie
4. suis parties

Kies de juiste vorm:
Elle… à pied. (partir - passé composé)

1. est parti
2. es parti
3. es partie
4. est partie

Vul in: Ik ben naar het strand gegaan.
(gaan = aller)
o Ik ____________ ____________ à la plage.

Vul in het hulpwerkwoord être en het voltooid deelwoord :
Hij is naar het strand gegaan. (gaan = aller)
o Il ____________ ____________ à la plage.

Vul in het hulpwerkwoord être en het voltooid deelwoord :
Zij (v) zijn om 10 uur aangekomen. (aankomen= arriver)
o Elles ____________ ____________ à 10 heures.

onder-werp	uitgang van volt. dw.	Exemples:
m+ev		Il est allé	Hij is gegaan
v+ev		Elle est allée	Zij is gegaan
m+mv		Ils sont allés	Zij (m) zijn gegaan
v+mv		Elles sont allées	Zij (v) zijn gegaan

-e

-es

-s

niets

Vragen?

Toets : Donderdag 6 maart

1. Luisteren
2. Lezen 
3. Vocabulaire&Grammaire

Ga woorden van Appr 1 t/m 8 leren (behalve appr7)

(Study Go)

Lever je boek in

Neem mee:

- BOEK B

- LEESBOEK

Mes vacances, c'est ....

We gaan nu samen lezen blz.6+7 (of 4.1 civilisation op je laptop)

edition.thiememeulenhoff.nl

We gaan nu opdracht 1+2 (blz.8) maken

(Ben je vandaag thuis? Gebruik dan de link in de volgende dia -->)

edition.thiememeulenhoff.nl

appr. 1 unité 4: les moyens de transport 

C'est quoi?

1. Une voiture
2. Un bateau
3. Un train
4. Un bus

C'est quoi?

1. Un train
2. Une voiture
3. Un vélo
4. Un avion

C'est quoi?

1. un pied
2. un moto
3. un avion
4. un vélo

Aankomen

1. partir
2. arriver
3. voyager
4. aller

het station

1. le temps
2. la gare
3. la visite
4. l'autoroute

Comment tu vas à l'ecole?

Je vais en train

Je vais en bus

Je vais en métro

Je vais à pied

Je vais à vélo

Parler

vraag: Comment tu vas à l'école?

antwoord:

Ik ga met de bus.  Je vais en bus.

Ik ga met de auto. Je vais en voiture.

Ik ga op de fiets.  Je vais à vélo. 

Ik ga lopend.  Je vais à pied.

I

Maak nu opd. 3+4 (blz.9) + leer 4.1 (blz.34)

(Dit wordt ook je huiswerk voor de volgende les)

Hoe goed begreep je de vlog?

😒🙁😐🙂😃

Hoe goed kon je vertellen hoe je naar school gaat?

😒🙁😐🙂😃

Leerdoel 1

Doel:

- Ik ken al woorden over het thema.

- Ik kan vertellen in het Frans hoe ik naar school ga

Hoe? 

 Oef: Study Go App 1 t/m 8 (behalve 7)