44 leestekens

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Verbeter de onderstaande zinnen door leestekens te plaatsen. Schrijf ze goed op in je schrift!
1. Heb jij ook wel eens het idee dat alles tegenzit
2. Bijvoorbeeld je hebt net een heerlijke belegde boterham gemaakt met het laatste plakje kaas
3. Je loopt heel even weg om de deur open te doen maar de buurkinderen zijn weer aan het belletje trekken
4. Wanneer je terug komt springt de kat net op het aanrecht
5. Je raadt het al hap slik weg kaas
6. Tja het is niet anders soms zit het mee soms zit het tegen

Klaar? Stillezen
timer
10:00



Klaar? Stillezen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Verbeter de onderstaande zinnen door leestekens te plaatsen. Schrijf ze goed op in je schrift!
1. Heb jij ook wel eens het idee dat alles tegenzit
2. Bijvoorbeeld je hebt net een heerlijke belegde boterham gemaakt met het laatste plakje kaas
3. Je loopt heel even weg om de deur open te doen maar de buurkinderen zijn weer aan het belletje trekken
4. Wanneer je terug komt springt de kat net op het aanrecht
5. Je raadt het al hap slik weg kaas
6. Tja het is niet anders soms zit het mee soms zit het tegen

Klaar? Stillezen
timer
10:00



Klaar? Stillezen

Slide 1 - Tekstslide

Deze week
Maandag: Instructie leestekens ( 44)
Dinsdag: Oefenen
Vrijdag: Verval

Weektaak
Leren: 44 
Maken van 44 2 t/m 

Slide 2 - Tekstslide

Doel:




Je leert de spellingsregels over het gebruik van leestekens

Slide 3 - Tekstslide

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Verbeter de onderstaande zinnen door leestekens te plaatsen. Schrijf ze goed op in je schrift!
1. Heb jij ook wel eens het idee dat alles tegenzit?
2. Bijvoorbeeld: je hebt net een heerlijke, belegde boterham gemaakt met het laatste plakje kaas.
3. Je loopt heel even weg om de deur open te doen, maar de buurkinderen zijn weer aan het belletje trekken.
4. Wanneer je terug komt, springt de kat net op het aanrecht.
5. Je raadt het al: hap, slik, weg kaas!
6. Tja, het is niet anders. Soms zit het mee, soms zit het tegen.

Klaar? Stillezen

Slide 4 - Tekstslide

Wat?

Keuze 1: Simpel (0-1 fout)
Maak opdracht 5(44) in je schrift
Keuze 2: Hoe zat het ook al weer? (2-4 fout)Lees 44 maak opdracht 2 t/m 4.
Keuze 3: Nog moeilijk ( 4...fout)
Meedoen met instructie
Hoe?

Keuze 1 en 2: Je werkt stil en zelfstandig. Je mag 15 min. geen vragen stellen.

Keuze 3: Start Lessonup op.


Slide 5 - Tekstslide

.  ?  !
Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting.
Uitroepteken ook na een bevel.
Het vraag- en uitroepteken kun je combineren.

Wat, een tien?!

Slide 6 - Tekstslide

Komma
  • Tussen twee persoonsvormen. 

      Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

  • Delen van een opsomming zet je tussen komma's.
    In de supermarkt kocht hij: andijvie, bloemkool en een CD.
  • Na een naam of uitroep aan het begin van een zin.
    Jan, waar ga jij heen?
  • Bijstelling zet je tussen komma's.
    Janneke, het leukste meisje uit de klas, heeft nu ook de griep.

Slide 7 - Tekstslide

Dubbele punt
  • Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.

  • Een dubbele punt staat voor een verklaring/ uitleg.
Ik wil van de zomer niet naar Athene: Het is me daar te warm.

  • Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen. 
Ik zei: 'Ik wil van de zomer niet naar Athene.'




Slide 8 - Tekstslide

Puntkomma
  • Als twee zinnen met elkaar verbonden zijn
  • Er had ook 'en' kunnen staan. 

Slide 9 - Tekstslide

Nu jij
Maak opdracht 2 t/m 4

Slide 10 - Tekstslide

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.
 




Klaar? Stillezen

Slide 11 - Tekstslide

Doel:




Je leert de spellingsregels over het gebruik van leestekens

Slide 12 - Tekstslide

Aanhalingstekens '

  • Je gebruikt aanhalingstekens als je iemands woorden letterlijk weergeeft. 
  • Je zet ze om citaten.
  • Bij woorden die extra aandacht nodig hebben.
  • (Om aan te geven dat je iets juist niet zo bedoeld.)
  • (Bij een zelfbedacht woord.)


 

Slide 13 - Tekstslide

Leestekens bij citaten
  • Staat het citaat voorop, dan gebruik je geen dubbele punt. 
'Morgen ga ik naar de winkel', zei de man. 

  • Je schrijft geen komma na het citaat als het citaat eindigt met een uitroepteken of vraagteken. 
'Dat mag absoluut niet!' riep de trainer. 
'Waarom ga je morgen naar de winkel?' vroeg het meisje. 


Slide 14 - Tekstslide

Apostrof '
  • Als je een of meer letters uit een woord weglaat. (m'n favoriet)
  • Uitspraaksverwarring meervoud/ bezitsvorm  (opa's en oma's)
  • Bezitsvorm namen die eindigen op s(sisklank) (Markus' boek/ Rubens boek)
  • Verkleinwoorden die eindigen op y (jury'tje)

Slide 15 - Tekstslide

Het liggende streepje (-)
- afbreekstreepje: niet alle letters van een woord passen op een regel; je breekt het woord op bij een lettergreep af, zet een streepje en gaat op de volgende regel verder.

- als koppelteken (zie 42) 

- Als weglatingsstreepje: als in twee woorden achter elkaar hetzelfde woorddeel voorkomt, kun je het vervangen door een weglatingsstreepje.(in- en uitschakelen)

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht
Schrijf een verhaal over je hobby. Gebruik geen hoofdletters en leestekens.

  • ongeveer  100 woorden
  • minimaal 1 citaat, 1 vraag, 1 opsomming.
Uitdaging: Alle spellingregels van hoofdstuk 44 'gebruiken' 
timer
8:00

Slide 17 - Tekstslide

Wissel uit
Voeg hoofdletters en leestekens toe.

Klaar?
Hoofdstuk 44 opdracht 4, t/m 8, 10

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
Leren: Hoofdstuk 44
Maken 6 t/m 9 (iedereen)

Klaar: Werk aan je persoonlijke weektaak.
2t/m 4 en 6 t/m 9
OF
5 en 6 t/m 9




Slide 19 - Tekstslide

Je leert de spellingregels over het gebruik van leestekens
A:Ik weet de regels uit mijn hoofd, maar gebruiken vind ik nog lastig
B:Ik ken de regels en ik kan de regels toepassen
C: Bij het maken van de opdrachten heb ik de theorie uit H44 nodig

Slide 20 - Poll