Lesson 2 (2)

Today
  1. WRTS time!
  2. Rewind
  3. Homework check
  4. Grammar: comparisons
  5. Practise
  6. Uitleg spreekopdracht
  7. (home)work
  8. Looking back
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Today
  1. WRTS time!
  2. Rewind
  3. Homework check
  4. Grammar: comparisons
  5. Practise
  6. Uitleg spreekopdracht
  7. (home)work
  8. Looking back

Slide 1 - Tekstslide


Aan het einde van deze les..

  1. .. weet je wat comparisons zijn.
  2. .. heb je geoefend met de phrases & grammar van lesson 2.
  3. .. is de spreekopdracht die je moet uitvoeren duidelijk voor je. 

Slide 2 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke vormen heeft het werkwoord 'to be' in de verleden tijd? (past simple)

Slide 5 - Open vraag

Hoe weet je of je 'was' of 'were' moet gebruiken?

Slide 6 - Open vraag

2. Homework check

Homework was:
  • exc. 11 A/B, 12 t/m 15 
  • practise more, unit 6, lesson 1:
     grammar 1 & 2 (online)
Please, open p. 67

Check together: exc. 12 / 14 / 15

Slide 7 - Tekstslide

Comparisons
Please, take out your notebook.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 9 - Open vraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 10 - Open vraag

Neem over:
  • This bag is big.
  • Tower Bridge is high.
  • Steve Jobs is rich.

Wat zijn in deze zinnen de bijvoeglijke naamwoorden?
  • This bag is big.
  • Tower Bridge is high.
  • Steve Jobs is rich.
  • Als je dingen met elkaar wil vergelijken, dan gebruik je daarvoor de trappen van vergelijking
  • de trappen van vergelijking kun je alleen gebruiken voor bijvoeglijke naamwoorden.




  • That bag is ... and that one is the ...
  • The tower of Pisa is .. tower is.. but the Eiffel tower is the ...
  • Elon Musk is.., but Jeffrey Bezos is the..

Slide 11 - Tekstslide

In het Engels maak je de trappen van vergelijking door -er of - est achter het bijvoeglijk naamwoord te plakken:

  • big - bigger - biggest
  • high - higher - highest
  • rich - richer - richest

LET OP!
  • Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -y, dan verandert de -y in -ier of - iest:
  • happy - happier - happiest
  • funny - funnier - funniest

Slide 12 - Tekstslide

Exc. 20A, p.74

Slide 13 - Tekstslide

Spreekopdracht 

Slide 14 - Tekstslide

Homework:

Tuesday, June 21st:

Maken:
  • exc. 16 t/m 21 (p.70 t/m p.75)
Leren:
words lesson 1, 2 & 4 (p.160)
  • Voor jezelf.
  • In stilte.
  • Muziek mag.
  • Tijd tot aan de afsluiting van de les. 
  • Klaar? Dan woordjes oefenen met WRTS (via Classroom)

Slide 15 - Tekstslide

Waarvoor gebruik je de trappen van vergelijking? En hoe doe je dat in het Engels?

Slide 16 - Open vraag