Les 8 Herhalen politiek

Les 8 Herhaling Politiek 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 8 Herhaling Politiek 

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is politiek?

Slide 3 - Open vraag

Leg uit wat het Algemeen belang is.

Slide 4 - Open vraag

Noem 2 manieren waarop de overheid voor geld zorgt om alles te betalen.

Slide 5 - Open vraag

Politici besturen het land niet alleen, hiervoor krijgen ze hulp van een groep mensen, hoe noem je deze groep mensen?

Slide 6 - Open vraag

Wie heeft de macht?
NL is een vrij land waar de bevolking zelf de mensen kiest die de macht hebben = democratie.

In sommige landen is de bevolking niet vrij en heeft 1 iemand of een klein groepje mensen de macht = dictatuur. Hier beslist de overheid wat de media mag vertellen en wat niet. De leiders zijn vaak met hulp van het leger aan de macht gekomen en blijven zo aan de macht.

In NL kennen we een grondwet = belangrijkste rechten en plichten van de overheid en burgers = grondrechten/ mensenrechten. 1 van deze rechten is persvrijheid.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een dictatuur?

Slide 8 - Open vraag

Wat hebben burgers vaak niet in een dictatuur?
A
Geld
B
Goede banen
C
Vrijheid
D
een mening

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een directe en een indirecte democratie?

Slide 10 - Open vraag

Wie kiezen we?
- Gemeenteraad: Beslissen over lokale zaken zoals de bouw van woningen. Controleren het gemeentebestuur (B&W).  
- De Tweede Kamer: 150 leden beslissen over regels voor het hele land, maken wetten en controleren de ministers.
- Provinciale staten: soort Tweede Kamer van de provincie, controleren het provinciebestuur (Gedeputeerde staten) met een Commissaris van de Koning aan het hoofd. Kiezen de Eerste Kamer.
- Europees Parlement: maakt regels die in de Europese Unie gelden Controleren de Europese Commissie. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat doet een gemeenteraad?

Slide 12 - Open vraag

Wie hoort bij de uitvoerende macht in de provincie?
A
Provinciale Statenlid
B
Commissaris van de koning
C
Premier
D
Wethouder

Slide 13 - Quizvraag

Op wie ga jij stemmen?

- Links: overheid moet mensen helpen die weinig geld hebben. Mensen die meer geld hebben moeten extra belasting betalen, waarmee de overheid de kwetsbare mensen kan helpen. (PVDA, SP, Groen Links, PvdD, DENK).

- Rechts: overheid moet zo weinig mogelijk regelen. Rechts wil meer vrijheid en meer veiligheid, dit door meer politie en strengere wetten. Verschil tussen arm en rijk mag best volgens rechts. (VVD, PVV, FVD, SGP)

middenpartijen: mensen moeten voor elkaar zorgen. Als het dan nog niet lukt --> overheid helpt (CDA, CU, D66)

Slide 14 - Tekstslide

Regering en Tweede Kamer
De politici die voor het hele land keuzes moeten maken zijn:
  • Ministers = Een minister staat aan het hoofd van een ministerie en kan wetsvoorstellen indienen in de Tweede Kamer. De minister moet er met zijn ambtenaren er voor zorgen dat een wet wordt uitgevoerd. 
  • De Tweede Kamer = De Tweede Kamer stemt over alle wetten en controleert of de ministers hun werk wel goed doen. Tweede Kamerleden keuren wetsvoorstellen af, mogen ze veranderen(amenderen) of keuren ze goed. De Kamer heeft dus de wetgevende macht.
De Koning is ons staatshoofd, hij mag geen besluiten nemen voor ons land. Hij moet wel onder elke wet een Handtekening zetten en leest op Prinsjesdag de troonrede voor.  Samen met de ministers vormt hij de regering.

Slide 15 - Tekstslide

Rechts
Midden
Links

Slide 16 - Sleepvraag

Linkse partijen vinden dat....
A
De overheid mensen veel moet helpen
B
De overheid mensen zo min mogelijk moet helpen
C
Mensen elkaar zo veel mogelijk moeten helpen

Slide 17 - Quizvraag

Rechtse partijen vinden dat
A
De overheid mensen veel moet helpen
B
De overheid mensen zo min mogelijk moet helpen
C
Mensen elkaar zo veel mogelijk moeten helpen

Slide 18 - Quizvraag

Wat staat er in de grondwet?

Slide 19 - Open vraag

Wie zitten er in de regering?
A
Leden Eerste en Tweede kamer
B
leden Tweede Kamer
C
Koning en ministers
D
volksvertegenwoordigers en de ministers

Slide 20 - Quizvraag

Wat is GEEN taak van de Tweede Kamer?
A
ondertekenen van wetten
B
controleren van wetsvoorstellen
C
goedkeuren van wetsvoorstellen
D
controleren van de ministers

Slide 21 - Quizvraag

Politiek over de grens
EU = 27 landen, werken samen:
Voordelen:
- Open grenzen: geen grensposten meer. Als inwoner EU mag je in bijna alle EU landen vrij wonen en werken of studeren.
- Europese Wetten
-  Buitenlandse producten zijn goedkoper en je kan in bijna alle landen met de euro betalen.
- sinds de oprichting geen oorlog meer geweest tussen de lidstaten.
Nadelen: 
- EU wetten gaan boven plaatselijke wetten 
- Grote EU landen hebben meer macht in de EU.

Bijna alle landen in de wereld werken ook samen in de Verenigde naties (VN). Hun doel is het voorkomen van oorlogen. (Veiligheidsraad) Ook helpen ze bij natuurrampen en hebben ze het over het klimaat.
De VN heeft ook een organisatie speciaal voor kinderen uit arme landen = UNICEF

Slide 22 - Tekstslide

Wie is ons staatshoofd?
A
Mark Rutte
B
Willem Alexander
C
Maxima
D
Beatrix

Slide 23 - Quizvraag

De staatshoofd is Nederlands hoogste bestuurder en heeft dus heel veel macht
A
Juist
B
Niet juist

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van de VN?

Slide 25 - Open vraag

Hoe heet de organisatie van de VN die opkomst voor kinderen?
A
UNHCR
B
UNICEF
C
UNIVE
D
EU

Slide 26 - Quizvraag

Herhaling: hoe komt een wet tot stand?
Zet in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6

Slide 27 - Sleepvraag

recht om ministers ter verantwoording te roepen
2de kamer mag een wetsvoorstel aanpassen.
De 2de kamer mag buiten de regering om zelf onderzoek te doen en mensen onder ede verhoren. 
recht om de begroting van het kabinet goed of af te keuren.
recht van budget

recht van interpellatie

recht van enquete 

recht van amendement 

Slide 28 - Sleepvraag

Welke uitspraak over het Europees Parlement is juist?
Het Europees Parlement
A
bestaat uit vertegenwoordigers van alle Europese landen.
B
vergadert om de zes maanden in een andere lidstaat.
C
wordt gevormd door de ministers van de afzonderlijke landen.
D
wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten.

Slide 29 - Quizvraag

Welk Europese instelling hoort bij de omschrijving?

Ziet erop toe dat in alle
Europese landen de verkiezingen goed verlopen.
A
De Europese Commissie
B
Het Europese Parlement
C
De Raad van Ministers
D
geen van deze instellingen

Slide 30 - Quizvraag

Welk Europese instelling hoort bij de omschrijving?

Voert het Europese beleid uit
A
De Europese Commissie
B
Het Europese Parlement
C
De Raad van Ministers
D
geen van deze instellingen

Slide 31 - Quizvraag

Welke bewering over het Europees Parlement is juist?

Het Europees Parlement
A
bestaat uit ministers van alle EU-lidstaten.
B
is het dagelijks bestuur van de Europese Unie.
C
keurt voorstellen van de Europese Commissie goed of af.
D
zorgt ervoor dat Europese regels worden uitgevoerd.

Slide 32 - Quizvraag